De titel van mijn stukje vandaag klinkt ‘oud’, misschien wel eeuwenoud. Ik kwam deze zin tegen op de rand van een perkje naast de Grote Kerk in Alkmaar. Er stond jammer genoeg geen uitgebreide toelichting bij, wel een verwijzing naar de klokkentoren en de jaartallen 1501-1857. Mogelijk is het een opschrift geweest op een van de klokken. Het is in elk geval de titel van een boekje over klokkengieten en carillons, dat uitsluitend bij de Koninklijke Bibliotheek in te zien is. Om hier iets meer over aan de weet te komen volstaat internet dus nog niet.
Maar ook zonder achtergrondinformatie raakt de zin een snaar bij me. “Gehoord worden” is belangrijk. Heel frustrerend als mensen me aanhoren, maar me niet horen. Het lijkt alsof ze luisteren, maar hun lichaamstaal verraadt desinteresse of een vaststaande mening die door mijn woorden niet zal worden beïnvloed. Nu is dat op zich natuurlijk hun goed recht, en gehoord worden betekent ook niet dat ik persé gelijk of mijn zin krijg. Gehoord worden betekent wel dat wat ik te berde breng op zijn minst wordt meegewogen, oprecht, niet als een formaliteit of een kunstje. Doen alsof valt bij mij niet echt goed in mijn Alkmaarse aarde. Liever een stevige uitwisseling van denkbeelden dan een beleefd gesprekje waar niemand wijzer van wordt. Of zo’n relativerende wijsheid, waarmee je wordt weggezet als de jandoedel die het nog niet begrijpt. Immers, in zo’n uitwisseling hoor ik tenminste hoe de ander de zaken beschouwt of beleeft. Kan en mag ik die ander horen, zoals hij of zij mij dan kan en mag horen. Want zijn, haar en mijn stem doen ertoe. Ook al is het misschien een niet zo’n vertrouwd geluid.
Onze stemmen doen ertoe, en niet alleen als een democratisch recht, zoals we dat net weer hebben mogen uitoefenen. Of mijn partij nu gewonnen of verloren heeft, wel of niet in aanmerking komt om mee te regeren, mijn stem telt mee en betuigt steun aan de mensen die er zo hard voor werken om hun stem te laten horen, en gehoord te krijgen, in het parlement. Ook al zijn ze in de minderheid, ook al is hun geluid misschien niet zo vertrouwd.
De stem van de ander doet er vooral toe omdat die me de gelegenheid geeft mijn eigen perspectief te verruimen, misschien iets nieuws te leren. Hij voorkomt dat ik vastgeroest raak in mijn eigen denkbeelden en meningen, en zo op een gegeven moment eigenlijk niet goed meer mee kan komen in een steeds veranderende wereld. En zelfs als ik het volstrekt oneens ben en blijf met de ander, dan biedt het horen van diens zienswijze me de gelegenheid om mijn zienswijze te verhelderen en scherper over het voetlicht te krijgen. Niet om mijn gelijk te halen of ruzie te maken over wat waar is, maar juist om duidelijk te blijven houden dat er niet maar één waarheid, of één juiste manier is. Ook al ben ik in de minderheid, en is mijn geluid niet zo vertrouwd.
De stem van de kerkklokken wordt door iedereen gehoord – je kunt hem niet missen. Hij vraagt aandacht, voor de tijd, een reguliere viering, of een bijzondere gebeurtenis. Zoals we bij de zen meditatie een klankschaal slaan, die de aandacht brengt naar het begin en einde van de meditatie. Zelfs als de stem van die klok of klankschaal zo vertrouwd is dat je hem nauwelijks meer hoort – dan mis je hem op het moment dat hij niet klinkt. Vrij naar het liedje van De Dijk: een mens weet pas wat ie mist als het er niet is…. De stem van de kerkklokken, van de klankschaal, draagt bij aan het meerstemmige geluid in de wereld, zoals elk individueel instrument bijdraagt aan de totale beleving van de klank van het orkest. Pas dan is er muziek. Zonder al die verschillende klankkleuren wordt de muziek doods. Zonder al die verschillende stemmen wordt het leven doods. Of een dictatuur.
Terwijl ik de vorige alinea schrijf klinkt de klopper op mijn voordeur. Er staat een, wat oudere, meneer en ik wens hem goedemorgen. Hij wenst mij goedemorgen terug en zegt: “Ik ben hier omwille van de hondenbelasting. Meneer, heeft u een hond?” Ja, ik draag geen jurk of make-up, heb kort en steil haar; en geen hoge stem. Daar kan hij het niet aan horen. Of misschien is meneer’s vergissing freudiaans en hoort hij vooral graag mannen. Wie zal het zeggen. “Nee, ik heb geen hond, en nee, ik ben geen meneer”, reageer ik, met een beetje glimlach. Hij verontschuldigt zich, oprecht, en wenst me verder een fijne dag. Ik hem ook. We hebben elkaars stem gehoord.