Als ik ga zitten om te schrijven is er eerst twijfel. Ga ik vandaag schrijven over rozen in december, of over muziek maken? Ik heb zojuist wat rozen geplukt in de achtertuin om ze hier binnen op vaas te zetten. Wij zien onze achtertuin vanuit het huis niet, dus om van die late bloei te kunnen genieten moeten ze wel naar binnen. En het herinnert me direct aan december 2009. Over een paar dagen is het twaalf jaar geleden dat mijn vader overleed. Een jaar later, rond dezelfde tijd, stond er in mijn tuin een gele roos prachtig in bloei. Als ik rozen zie bloeien in december denk ik steevast aan mijn vader. Hij was geen tuinier, kon geen onkruid van een plantje onderscheiden, maar hij kon wel erg genieten van een bloeiende tuin. Überhaupt van bloemen, getuige de vele prachtige dia’s die hij ervan gemaakt heeft.
Ik houd van rozen. Van tuinieren. En van muziek. Dat heb ik van mijn moeder – althans, dat heb ik lang gedacht. Dat schoonheid haar terrein was. Maar nu ik er bij stil sta, vraag ik me af of het wel zo zwart-wit was. Want mijn vader mag dan mijn piepend oefenen op mijn eerste blokfluit niet zo gewaardeerd hebben – dat deed mijn moeder vermoedelijk ook niet. Ze was er tenminste altijd snel bij om me te helpen mijn vingers goed op de gaatjes te krijgen, zodat het beter zou klinken. Wie ooit een instrument heeft leren bespelen, weet wat een moeite eraan vooraf gaat voordat het een beetje begint te klinken. Dat doet de grootste muziekliefhebber ook pijn in de oren. Maar mijn vader ging wel mee naar het jubileumconcert van de organist en koordirigent van de kerk uit onze jeugd, waarbij een vroegere vriendin en ik gevraagd waren samen een stuk te spelen – zo’n 15 jaar nadat ik gestopt was met de blokfluit. Op pap’s uitvaart hebben we mooie klassieke muziek gedraaid, muziek waar hij van hield. En dan heb ik het nog niet over zijn foto’s, zijn timmerwerk, zijn liefde voor het nobele paard. Zijn gevoel voor schoonheid lag, deels in elk geval, op een ander vlak.
Ik moet wel grinniken als ik me afvraag wat hij van mijn huidige fluit spelen zou vinden. Ik denk dat ik het antwoord wel weet. De japanse bamboefluit die ik nu blaas is uiterst lastig te bespelen en het piept regelmatig. Het lukt me nu wel te oefenen zonder me druk te maken of ik mijn huisgenoten aan de andere kant van de gang stoor. Ze zeggen altijd dat ze het mooi vinden. Maar het stemmetje in mijn hoofd dat bij elke piep zegt ‘o jee’, dat is er nog steeds. Ook al blijft mijn leraar me vertellen dat het niet zozeer gaat om muziek maken als wel om een vorm van mediteren, en al ben ik het daar gloeiend mee eens, toch laat dat veroordelend stemmetje zich nog vaak genoeg horen. Het moet wel mooi klinken.
‘Mooi’ – wat is dat eigenlijk? Een bloeiende roos in december, die mijn handen openkrast met haar grote doorns als ik haar pluk? De diepe, warme klank van de bamboefluit, die me in mijn hart raakte toen ik haar voor het eerst hoorde, alsof ze me riep; en die zo fel kan piepen als hij overslaat? De tuin in de zon, of in de regen? Waar zit de schoonheid – in de afwezigheid van het lelijke, of in de wetenschap dat er ook iets is dat ik lelijk vind?
De rozen bloeien in de vaas in mijn kamer, een enkele regendruppel nog op een blaadje. Vanmiddag blaas ik bamboefluit met mijn leraar. Buiten beweegt het water op het ritme van de regen.
Over mooi gesproken.
De foto van de rozen en de prachtige bamboe fluit.
Mooi om te lezen hoe je ouders dat piepen en knarsen van de blokfluit ieder op hun eigen wijze verwerkten.
Dank je wel, Mieke. Ja, jij kent dat piepen en knarsen ook wel, he? 🙂
Zeker in de beginfase toen wij met 25 a.s. juffen de blokfluit hanteerden. Arme muziekleraar.