Het is stil, hier binnen in huis en buiten. Er rijdt af en toe een auto of tractor langs, ik hoor een duif koeren en wat getjilp van mussen; ik zie ze heen en weer vliegen in mijn voortuin, waar af en toe een tak beweegt. Terwijl ik dit typ kijk ik naar buiten en zie een vlaamse gaai komen en weer gaan. Binnen suist de verwarming en komen er droomgeluidjes van de bank waar de kat ligt te slapen. Komt een sliertje rook voorbij van het waxinelichtje dat uitdooft nu het zichzelf heeft opgebrand.
Die paar geluiden, die weinige beweging, de vluchtige geur, ze benadrukken de stilte eerder dan dat ze hem verstoren. Die stilte geeft me een soort ‘eeuwigheidsgevoel’: tijdloos, onaangeraakt en onaanraakbaar door de toevallige omstandigheden die zich nu voordoen. Bovendien: hoeveel millennia vliegen er al geen vogels, beweegt de wind takken, maken dieren droomgeluidjes, branden vuurtjes uit? Zelfs auto’s en verwarming gaan al zeker een eeuw mee. Zo bezien zijn die toevallige omstandigheden van geluid, beweging en geur niet slechts rimpelingen in die eeuwigheid; ze zijn ook die eeuwigheid.
De stilte binnen en buiten mijn huis staat in schril contrast met wat er aan berichten tot mij komt. Het is in onze maatschappij allesbehalve stil. Ik lees erover via twee of drie kanalen, omdat ik op de hoogte wil blijven van wat er speelt in de wereld; zeker omdat ik, nu zonder werk en levend in het buitengebied, snel afgezonderd kan raken. Het is al te gemakkelijk om me hier in mijn stilte-cocon op te sluiten en te doen alsof er niets aan de hand is. Hoe lekker rustig dat ook zou zijn. Het is maar de vraag of ik die rust en stilte zo zou kunnen waarderen als ik die drukte en onrust ook niet zou kennen.
Maar bovenal: ik ben een mens, en daardoor verbonden met mijn medemens. Mijn medemens hier in mijn eigen land, in Engeland, Indonesië, Amerika, in Congo. Wat mijn medemens, mijn mede-ondernemer, overkomt – door corona en corona-maatregelen, door een vliegtuigongeluk, door politiek protest en geweld, door moord – dat raakt mij. Al zou ik het willen, ik kan me er niet van afsluiten. Maar ik wil het ook niet, omdat ik dan zou afstompen. Losgezongen zou raken van de realiteit. Hoe moeilijk ook, ik wil het zien, horen, voelen, weten. Wat ik er ook van vind, en of ik er wel of niet iets aan kan doen. Het minste wat ik kan doen is mijn medemens-zijn niet loochenen. Me niet afkeren, maar ‘getuige zijn’, zoals zenmeester Bernie Glassman het noemde. Wat gezien, gehoord, gevoeld, geweten wordt, wordt gekend. En erkend.
Die erkenning maakt verschil. Dat weet iedereen die iets moois of naars heeft meegemaakt. Het maakt verschil dat het Congolese Instituut voor Natuurbescherming direct de foto’s en namen heeft gedeeld van de parkwachters die werden doodgeschoten tijdens hun werk om het Nationaal Park Virunga te beschermen. En dat het Witte Huis pas na vier dagen de vlag halfstok hangt voor de politie-agent die doodgeslagen werd tijdens zijn werk om het Capitool te beschermen. Het is een van de belangrijkste lessen die ik trok, medio jaren ’90, uit het werk van de Zuid-Afrikaanse Verzoeningscommissie. Erkenning draagt eraan bij dat de achterblijvenden verder kunnen. Zelfs ongeacht of er verdere actie op volgt. Erkenning maakt juist ook verdere actie mogelijk. Zie, hoor, voel, weet het niet, en het bestaat niet. Welke actie is dan nog nodig?
Of mijn erkenning verschil maakt in het leed in de wereld weet ik niet. Ik kan ervan getuigen, en of dat helpt weet ik ook niet. In de zee van de eeuwigheid is het slechts een nauwelijks waarneembare rimpeling. In de concrete omstandigheden van mijn bestaan is het voor mij het goede dat ik in elk geval kan doen. En dat interne kompas is het enige waarop ik kan varen.
Mooi! De afzondering en de verbondenheid in één.
Wat omschrijf je goed wat je ervaart en voelt. Goede vaart met je interne kompas, je kunt er gerust op vertrouwen.