Nieuw

Een paar dagen geleden was ik even bij de huisarts voor een klachtje dat niet zo veel om het lijf heeft, maar waar wel iets aan gedaan moest worden. Hij schreef me een recept voor en zei:

“Ik heb het hier in de kluis.”

Ik dacht: “Ah, dan krijg ik het dus gelijk mee, net als in oude tijden!”

Huisarts: “Dat werkt zo: ….” en zijn uitleg wees uit dat ik het niet meteen mee kreeg, maar dat er een virtuele ronde langs de apotheek gemaakt ging worden die me een code zou bezorgen waarmee ik het zelf uit de kluis kon halen, 24/7, zoals dat heet.

In mijn ogen boven mijn mondkapje zag de arts vermoedelijk iets flikkeren, want hij zei: “Niet bang zijn, het is echt heel gemakkelijk, en handig.” En vertelde dat ze wat duurzamer willen opereren en niet iedereen naar het volgende dorp heen en weer willen laten rijden (met de auto natuurlijk) om een receptje op te halen – in mijn dorp is geen apotheek. Dat juich ik toe. Ook al moest ik er wel voor terugkomen – ook een paar kilometer rijden – ik kon het nu combineren met boodschappen doen. En de onafhankelijkheid van openingstijden maakt het ook een stuk gemakkelijker.

Wat me intrigeerde was dat hij zei “Niet bang zijn”. Wat had hij gezien? Ik ben best voor een nieuwigheidje te porren, dus hoezo bang? Maar het klopte wel dat ik wat onzekerheid voelde opkomen bij zijn uitleg: waar zit die kluis, die heb ik helemaal niet gezien, hoe werkt dat dan? Nu wint mijn nieuwgierigheid naar het nieuwtje het gewoonlijk van die onzekerheid die ik ook altijd wel voel, dus ik let er nooit zo op. Dat hij het in mijn ogen zag en er wel aandacht aan gaf, was ook even ‘nieuw’. En mooi om te merken dat het mondkapje niet in de weg zat aan het opmerken van mijn non-verbale communicatie.  

Later op de dag was het moment daar om mijn medicatie uit de kluis te halen. Die zit pal naast de ingang van de praktijk. Omdat het een hypermodern geval is met een touch-screen dat volledig glad in de muur is weggewerkt, valt het nauwelijks op. Het zei netjes tegen me dat ik kon beginnen door het scherm aan te raken. En vervolgens ontstond er een ‘dialoog’ tussen mij en de kluis, via het scherm, die uitmondde in de mededeling: “Robot haalt uw order”. Op dat moment werd het voor mij echt humoristisch: ik kreeg een visioen van een klein robotje dat naar achteren schuifelde om mijn bestelling uit het schap te halen. Er klonk warempel ook wat zacht geruis en gerommel uit het apparaat, wat mijn beeld alleen maar versterkte. Na een klein plofje liet de kluis me weten dat ik de klep open mocht duwen om mijn bestelling te pakken, en werd ik vriendelijk bedankt. Ik bedankte nog vriendelijk terug, maar toen stond de kluis al weer klaar voor de volgende klant.

Dit eenvoudige voorval deed me, opnieuw, beseffen hoe ongelooflijk veel er in mijn leven veranderd is door de opkomst van de digitale technologie. In mijn jeugd kreeg je je recept direct van de huisarts, of haalde je het in zo’n merkwaardig ruikende, meestal in bruin hout aangeklede zaak, waar het soms ook nog ter plekke samengesteld werd. De gemiddelde mens kon toen niet eens dromen hoe het er nu uit zou zien; dat een huisarts in een Brabants plattelandsdorpje je zou verwijzen naar zijn uit duurzaamheidsoverwegingen geïnstalleerde digitale kluis. Dat mijn brein deze, en al die andere digitale vernieuwingen tot nu toe steeds heeft weten absorberen vind ik een groot wonder. Er is, ondanks de met de nieuwigheid gepaarde gaande onzekerheid, nooit kortsluiting ontstaan.  En dat geldt voor velen met mij, ook voor nóg ouderen. Ik heb ooms en tantes van dik in de tachtig die vrolijk computeren en whatsappen. Zelfs mijn oudtante van honderd heeft een mobiele telefoon.

Vanzelfsprekend is dat niet. En geen wonder: nieuwigheden verstoren mijn vertrouwde routine. Ik moet ineens weer opletten. Ik weet ineens niet meer hoe het moet, kan weer fouten maken. Als je, zoals ik, niet van de Pippi Langkous-soort bent – “ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk wel dat ik het kan” – roept dat minimaal onzekerheid op. Het vraagt dan voldoende nieuwsgierigheid om die onzekerheid te overwinnen en het toch aan te gaan.

Maar er is nog iets waar de digitale kluis me weer bij doet stilstaan: het diepgevoelde besef, dankzij mijn zen beoefening, dat élk moment totaal nieuw is. Het is volstrekt onmogelijk om in dit moment te voorspellen wat er het volgende moment zal gebeuren. Iedereen die wel eens slecht of goed nieuws heeft ontvangen weet precies wat ik bedoel: het ene moment is je leven zus, het volgende moment staat het op zijn kop. Dat lijken uitzonderingen, maar eigenlijk is het in elk moment aanwezig. Dat het allemaal hetzelfde en gladjes lijkt te verlopen is meer het gevolg van hoe we ernaar leren kijken. En het kan voldoen. Maar er slipt ook iets uit. Want als elk moment weer nieuw is, is de wereld een wonder. Als ik elk moment als nieuw kan beleven, dan sprankelt het leven zoals de natuur na een zachte lenteregen.

Natuurlijke eenvoud

Als ik terugloop van de kapper vanochtend, kom ik langs een weiland waarin een kudde schapen staat. Op de heenweg lagen ze allemaal nog te slapen, nu lopen ze te grazen. De eerste die ik zie is het zwarte schaap. Natuurlijk. Die valt het meeste op met zijn donkere vacht die ook nu mooi oogt; de rest ziet er wat vaalgrijs en onopvallend uit in het grauwige licht van deze ochtend. De tweede die ik zie is het enige schaap dat nog ligt. Ik check even of hij nog leeft, en ja hoor, hij ligt op zijn of haar dooie gemakje te kauwen. Gerustgesteld loop ik door, met een vleugje afgunst over de onbegrensde onverstoorbaarheid waarmee schaap daar ligt.

Bij de kapper stond de radio aan en ging het in het nieuws over het kort geding dat vandaag dient om de winkels weer open te laten gaan. En over de persconferentie vanavond. De kapster zelf is blij dat ze eindelijk weer mag werken, al voelt ze het wel goed in haar benen en voeten dat ze een paar maanden ‘stil’ heeft gezeten. Op Facebook gisteravond kwam er een post langs over de gedeeltelijke opening van de scholen, met een reeks reacties die het hele spectrum positief-negatief, beheerst-onbeheerst, begrip-onbegrip, enzovoorts, omvatte. Ik luister en lees, hoor en zie hoe grenzen bereikt én mogelijkheden gezien worden. Zoals altijd is het lijden niet een objectief gegeven dat voor iedereen in dezelfde mate geldt. Maar een persoonlijke kwestie, waarin de positieve beleving van de een de negatieve van de ander niet kan verlichten. Integendeel zelfs, lijkt het wel.

Terwijl dit door mijn hoofd gaat kijk ik op en zie ik, in dezelfde oogopslag, de tulpen in de vaas die mijn ouders bij hun huwelijk kregen en het oude houten beeld van Kwan Yin dat voorheen in de zendo stond en nu in mijn huiskamer. Kwan Yin is een vrouwelijke figuur die symbool staat voor mededogen. Volgens de traditie hoort zij alle noodkreten in de wereld en verlicht zij het lijden. Nu ik dit zo opschrijf realiseer ik me weer dat mijn lijden inderdaad wordt verlicht als mijn noodkreet daadwerkelijk wordt gehoord. Veel meer is dikwijls niet nodig want het stille luisteren naar mijn pijn is al de erkenning ervan, en met de erkenning ervan is er al verlichting.

Dat stille luisteren vind ik ook terug in de natuur. In de tulpen in mijn moeder’s vaas, in de lindebomen voor mijn huis, in het ven in het bos. Dat is natuurlijk niet het luisteren zoals wij mensen dat meestal doen. Het is meer een stille, volledige, ongestoorde en onverstoorbare aanwezigheid waarin mijn aanwezigheid ook volledig kan zijn. Als ik kijk naar de boom, naar het ven, is er niets dat op mij reageert, mij begrenst of beoordeelt. De natuur trekt zich in feite niets van mij aan. Ik moet denken aan de tijd, zeker 15 jaar geleden, dat ik zo ontzettend boos was, al wekenlang, dat ik het gevoel kreeg iets te moeten doen om er niet ziek van te worden. Op een ochtend ging ik naar de Kampina en liep naar een afgelegen plek bij een van de vennen. Daar heb ik het uitgeschreeuwd, zo hard en lang als ik maar kon. Er dreven allerlei watervogels op het ven, ergens liep een kudde koeien. Ik verwachtte dat de vogels verschrikt zouden opvliegen, de kudde het op een lopen zou zetten. Niets van dat al. Hoe hard ik ook schreeuwde, alles bleef onverstoorbaar zijn gang gaan. Mijn schreeuwen eindigde in een schaterlach – de natuur en haar gebrek aan reactie liet me ervaren dat mijn pijn er net zo volledig kon zijn als alle andere zaken in de natuur; maar dat zij ook niet belangrijker was dan al die andere zaken in het grotere geheel waarin wij leven. En dat liet ze door haar onverstoorbaarheid effectiever voelen dan welk mens ook ooit had kunnen doen. Want er was alleen onverstoorbaarheid, geen mening, geen troostende woorden, geen non-verbale reactie die een oordeel verraadt. Ik ging een stuk lichter naar huis, mijn boosheid verdwenen. Niet door mijn geschreeuw, maar door de spiegel die de natuur mij in alle eenvoud van haar stille aanwezigheid voorhield.

Vandaag dient het kort geding. Vanavond is er weer een persconferentie. Mijn corona-coupe is verdwenen. De tulpen op mijn tafel staan koninklijk te bloeien. Kwan Yin kijkt mij aan, in haar stille luisteren. Buiten hipt een roodborstje rond. Onverstoorbaar. In het grijs van de lucht breekt het licht door.

Vertrouwen

Onderweg terug van de tandarts naar huis sudder ik alvast een beetje op wat ik vandaag in dit blog ga schrijven. Het thema vertrouwen komt boven – dat doet het de laatste dagen vaker. Vertrouwen niet in de zin van ‘zelfvertrouwen’, omdat dat mij meer macht toekent dan ik heb. Ook niet in de zin van ‘het komt goed’, zoals ik in Brabant veel hoor zeggen, of ‘alles sal reg kom’, de uitdrukking die ik vroeger in Noord-Holland te pas en te onpas hoorde. Beide uitdrukkingen hebben nooit voldaan voor me, omdat ze een soort positivisme lijken te verkondigen waar ik niet in geloof. Of een soort betekenisloze mantra zijn geworden om het ongeluk te bezweren. Maar waar gaat het dan wel om?

Ik zoek eerst eens op hoe het nu ook alweer zat met dat ‘alles sal reg kom’. Ik associeerde het met ‘vadertje Hildenbrand’, maar dat bleek mis te zijn. Ook de uitspraak zelf blijkt niet helemaal te kloppen. Hij komt van de 19e eeuwse Johannes Henricus Brand (dat ‘brand’ klopte dus wel), volgens Wikipedia de 4e staatspresident van de Oranje Vrijstaat, het huidige Zuid-Afrika. Zijn uitspraak zou volgens datzelfde Wikipedia oorspronkelijk geweest zijn: “Alles zal recht komen als elkeen zijn plicht doet”, in het Afrikaans geworden tot “Alles sal reg kom as ons almal ons plig doen”. Geen wonder dat het in mijn Noord-Hollandse omgeving zo vaak gebezigd werd, dat is pas goed calvinistisch. Het werpt ook weer een ander licht op mijn weerstand tegen die uitspraak: die eeuwige plicht…. Brrr. Het komt dus niet zonder meer goed, we moeten wel allemaal onze plicht doen. Komt het dan goed als beloning? En wat dan als die niet komt, hebben we dan niet goed onze plicht gedaan? Ik voel het steile calvinisme, dat in die tijd nog veel explicieter in de maatschappij aanwezig was, resoneren. ’t Is niet vreemd dat dat tweede stukje van de uitspraak eraf gevallen is.

Zowel zelfvertrouwen, als het vertrouwen van ‘het komt goed/alles sal reg kom’ funderen dat vertrouwen in iets of iemand. Zelfvertrouwen in jezelf, als degene die het allemaal in orde maakt. ‘Het komt goed/alles sal reg kom’ in iets buiten jezelf dat ervoor zal zorgen dat het in orde komt. Vroeger werd die eerste soort vertrouwen wel ‘hoogmoed’ genoemd, de tweede soort het vertrouwen in God. Waar God als man, als vader, werd verbeeld kon het gebeuren dat, als je je geloof in God verloor, je je geloof verplaatste naar de man je vader – of je echtgenoot. De bekende prins op het witte paard. “With Charles at my side, nothing can go wrong” zei Princess Diana voor haar huwelijk. Misschien gaat het bij deze vormen van vertrouwen minder om vertrouwen, en meer om een geloof of hoop dat je niets vervelends of naars zal overkomen, of dat dat in elk geval snel opgelost zal worden.

Na alle moeilijke, vervelende en nare dingen die me tot dusver in mijn leven zijn overkomen werken die vormen van vertrouwen niet meer voor me. En misschien hebben ze wel nooit gewerkt, of al niet meer sinds ik op mijn 2e in het diepe van het zwembad terecht kwam en bijna verdronk. Een uiterst ingrijpende ervaring van niet kunnen vertrouwen op mijn eigen benen, noch op een vader om het te voorkomen of snel op te lossen – ik ben er door een mevrouw, die het dwars door alle drukte heen toevallig zag gebeuren, uit gevist. Het is goed gekomen, zeker, maar dat ik dit kan navertellen is een geluk bij een ongeluk.

En toch ken ik vertrouwen. Heb ik het altijd gekend, al verdween het regelmatig uit zicht als de wolken aan de hemel van mijn leven zich té donker samenpakten. Het is een vertrouwen dat me kan verwonderen, omdat het nergens, écht nérgens, op gebaseerd is. De 20e eeuwse Japanse zenmeester Shin’Ichi Hisamatsu omschrijft deze soort vertrouwen als: een stap zetten waar geen grond is om op te staan. Weten dat er geen grond is om op te staan, en toch die stap zetten. ‘Als alles wat je doet niet werkt, wat doe je dan?’ is de vraag die hij zichzelf en anderen telkens opnieuw stelde. Ingegeven door zijn ervaringen in het na-oorlogse Japan dat, na de capitulatie bij monde van de keizer, losgeslagen was van alle traditionele houvast. Teruggeworpen op nul, maar het leven gaat door. Wat doe je dan? Je weet niet wat er gaat gebeuren, je bent je volledig bewust dat je je kansen en risico’s niet goed kunt inschatten, of je iets goeds of een absolute ramp te wachten staat. Noch stil blijven staan, noch een stap zetten garanderen een ‘goede afloop’. Je bent dus niet naïef of blind, noch overmoedig. Wat doe je dan?

Gerard van Maasakkers heeft een prachtig liedje dat in zijn eenvoud heel zenvol aandoet. Hij zingt:

“…..ik zet d’n ene voet vur d’n andere voet en ik loop…..

ik kan naor veuren, kan blijven staon

ik kan naor veuren, want terug, da zal nie gaon

ik kan naor veuren, kan blijven staon

ik ga naor veuren, en daor kunde van op aan…..”

In ongegrond, grondeloos vertrouwen d’n ene voet vur d’n andere zetten, en ik loop. Dat te kunnen, daar word ik heel blij van.

Thuis

Thuis, dat is al 23,5 jaar in Brabant. Toen ik daar in 1997 heen verhuisde, met mijn partner mee omdat hij daar de baan van zijn dromen vond, voelde het als een emigratie. Ik ben geboren en getogen Alkmaarse; en hoewel ik daar na 26 jaar was weggetrokken naar Amsterdam, en intussen veel had gereisd over de hele wereld, had ik nooit mijn thuisbasis in Noord-Holland verlaten. Het had iets van een cultuurshock in eerste instantie, en niet alleen omdat we vanuit de stad naar een kleine gemeente verhuisden. Het voelde soms of ik in Zuid-Europa was beland.

Gelukkig heb ik wel schik in een wat bourgondische levensstijl en het duurde niet al te lang voordat het begon te wennen. Er kwamen zelfs jaren dat ik een beetje meedeed aan Carnaval. Had ik nooit achter mezelf gezocht. We woonden mooi, dus we waren een leuk logeeradres voor vrienden en familie ‘uit het Noorden’. En dat Noorden was ook niet meer dan een kleine twee uur rijden, dus ook weer niet zó ver weg.

De gewenning was zo groot geworden dat ik er na mijn scheiding bleef wonen. Als interimmer had ik altijd werk op verschillende plekken in het land; maar toen ik daarnaast zenmeditatie-lessen ging geven begon mijn werk zich ook in mijn woonomgeving te concentreren. Geleidelijk bouwde het interim-werk af en groeide het lesgeven uit tot een meer dan full-time activiteit, in de driehoek Oisterwijk – Tilburg – Eindhoven. Zo werd Brabant meer en meer ‘thuis’.

Toen mijn ouders nog leefden en ik ze regelmatig opzocht in mijn geboorteplaats, zei ik altijd dat ik ‘naar huis’ ging. Van ‘thuis’ naar ‘naar huis’. Kennelijk had ik twee ‘thuizen’. Toen mijn moeder overleed en we het ouderlijk huis hadden leeggeruimd en verkocht, voelde ik me letterlijk en figuurlijk ontheemd. Ik bleef met regelmaat komen voor familie- en vriendenbezoek, maar de eerste tijd was het bevreemdend om de stad binnen te rijden. Ik moest op zoek naar nieuwe logeeradresjes, probeerde verschillende dingen uit, maar ik bleef op drift. Met mijn ouderlijk huis leek ook mijn ‘thuis-gevoel’ verdwenen.

Het heeft een paar jaar geduurd voordat ik plekken vond waar het thuis-gevoel weer terugkwam. Dat zijn inmiddels mijn vaste verblijfplaatsen geworden tijdens mijn bezoekjes en vakanties in het Noorden. Gisterochtend reed ik van mijn Brabantse thuis naar een van mijn Noord-Hollandse thuizen en merkte ik hoe blij ik er van werd. Het voelt bijna als het ‘homing instinct’ van dieren, alsof ik de zeelucht al kan ruiken als ik de Velsertunnel uit kom rijden, alsof het licht anders is. De waterrijke polders, het laaggelegen land. Het heeft nu een schoonheid voor me die ik in mijn jongere jaren niet kon zien. Jarenlang heb ik geroepen dat ik nooit terug hoefde naar dat kale, winderige polderlandschap. Ondanks dat ik de kust, de zee, wel erg miste. Maar naarmate ik ouder word begin ik de streek meer te waarderen.

Er wordt wel gezegd dat wie emigreert vanuit zijn geboortestreek, uiteindelijk nergens meer ‘thuis’ is: in je nieuwe streek of land ben je niet geboren en blijf je import, in je oude gebied ben je zo lang weg dat het ook niet meer is wat het was. Onlangs had ik het er nog over met een vriend, wiens dochter en schoonzoon al jaren expat zijn en op verschillende plaatsen in de wereld hebben gewoond. Door een verandering in werksituatie zijn ze nu aan het heroverwegen wat te doen, en waar dat te doen – en dus te wonen. Als ze naar Nederland zouden terugkomen, zijn ze daar dan weer ‘thuis’? Dat is voor hen een vraag. En ik merk: voor mij ook. Nu mijn werksituatie zo veranderd is en ik daarvoor niet meer aan Brabant gebonden ben, nu alles weer open ligt, is het ‘terug naar de kust’ een reële mogelijkheid geworden. Maar Noord-Holland, Alkmaar, anno 2021 is niet meer Noord-Holland, Alkmaar, anno 1997. Ook al voelt het als naar huis gaan als ik richting het Noorden rijd, hoe thuis zal ik werkelijk zijn als ik hier weer zou wonen? Hoe zeer is Brabant onder mijn huid gekropen in die 23,5 jaar dat ik er leef?

Deze vragen doen me terugdenken aan de tijd dat ik voor mijn werk als uitgever veel reisde, soms weken achter elkaar. Leven uit een koffer, vooral in Amerika hoppend van de ene plaats naar de andere met die kleine vliegtuigjes die net zo vaak gaan als hier de bus. Het ene hotel uit, het andere in, dikwijls van dezelfde keten. ’s Ochtends wakker worden in zo’n uniform ingerichte kamer en me totaal gedesoriënteerd afvragen: waar ben ik? ‘Today is Tuesday, so it must be Cambridge’. Het was de standaardgrap onder mijn collega’s, en een recept voor je ontheemd voelen. En toch. Zodra ik aankwam legde ik mijn meegebrachte boeken en muziek op mijn nachtkastje en ik was thuis.

Reizen was indertijd mijn lust en mijn leven. Ik voelde me er bij thuis. Toen ik in 2001 zelf begon met mediteren en voor het eerst op zo’n kussentje ging zitten gaf dat een overweldigend gevoel van ‘thuiskomen’. Mijn verhuizing naar Brabant, het overlijden van mijn moeder en de verkoop van mijn ouderlijk huis waren gebeurtenissen die mijn leven ingrijpend veranderden, het ‘huis’ van mijn bestaan op zijn grondvesten deden schudden. Mijn gevoel van thuis of ontheemd zijn had vooral met mijn innerlijke beleving te maken, veel minder met de uiterlijke gebeurtenissen zelf.

Wat mijn zen-beoefening me onder andere leert is me veel meer thuis te voelen in ‘verandering’. Goed beschouwd is geen moment hetzelfde, verandert alles continu. Hoe waar dat is wordt geïllustreerd door de muziek die hier momenteel op mijn logeeradres op de achtergrond speelt: nog geen seconde hetzelfde…..Lekker jazzy geluid, waar ik me volledig bij thuis voel. Veranderende of veranderde omstandigheden bepalen niet mijn thuisgevoel. Wel hoe ik me tot die beweeglijkheid verhoud.

Thuis in Brabant, thuis in Alkmaar, thuis in de auto onderweg van de ene plek naar de andere. Nu thuis op mijn logeeradres. Eigenlijk helemaal niet weg geweest, dus.

Veerkracht

Gisteren liep ik naar het nabijgelegen dorp om kaarten te posten. Ik had zin in een wandeling, na een week thuis gebleven te zijn vanwege de kou en problemen met verwarming en warmwatervoorziening. Mijn gewone ommetje leek geen haalbare kaart: dat wordt op meerdere plekken een modderbad als het geregend heeft of, zoals nu, de dooi inzet. Maar een blik op het stapeltje kaarten dat op mijn bureau lag triggerde het idee: wat mooier dan op Valentijnsdag die kaarten te versturen, en ze lopend naar de brievenbus te brengen, zo’n vier kilometer verderop?

Lopen doet de gebruikelijke gedachtenstromen verstommen en creëert nieuwe ruimte. Soms blijft die leeg, soms stimuleert het een vrij denken. Je ziet wat in de omgeving en het triggert een nieuwe gedachte. Gisteren deed de beweging en de heldere, koude lucht me een hernieuwde kracht, of beter: energie, voelen. Die voel ik ook als ik gemediteerd heb, qi gong oefeningen heb gedaan, of in de tuin werk. Alsof ik een tijdje aan de stekker heb gelegen en weer opgeladen ben. Ik voel me weer mens, in plaats van een hoofd op benen.

En zo kwam het woord veerkracht bij me op. En de verwondering over dit verschijnsel: we kunnen het nog zo moeilijk hebben of hebben gehad, er komt een moment dat we als het ware weer ‘opveren’, de draad van het leven weer oppakken of er zelfs een nieuwe draai aan geven, met hernieuwde kracht. Chi, zoals de Chinezen dat noemen: energiekracht. Ik herinner me de eerste keer dat die kracht van de veerkracht me zo verwonderde, jaren na de zelfdoding van mijn tante, mijn moeders zus. Ik zei er iets over tegen mijn moeder, hoezeer het me getroffen had dat we als mens kennelijk de veerkracht hebben dat soort klappen van het leven op te vangen, eraan te lijden, en toch weer op te staan en verder te gaan. Ik zag haar opveren, een sprankje licht in haar ogen, bij de herkenning: “Ja!”

Al kauwend op dat woord veerkracht, en de associaties die ik erbij heb, besluit ik het op te zoeken in mijn oude Van Dale. De eerste omschrijving is een natuurkundige: ‘algemene eigenschap der lichamen om de vorige stand weder in te nemen, nadat de delen ten opzichte van elkaar gedrukt, gerekt, gedraaid, gewrongen enz. zijn geweest, als de werkende oorzaak ophoudt’. Ja, zoals een echte veer dus, en dat geldt ook voor ons als mens. De tweede omschrijving is specifieker voor ons: ‘herstellingsvermogen van iemands gestel of gemoed (na grote inspanning of na een ramp): de veerkracht der jeugdige sterkte (Beets).’ Aha, Nicolaas Beets heeft er ook over geschreven, en dat ‘jeugdige sterkte’ triggert in de huidige omstandigheden wel. Wat zou hij er over gezegd hebben, in welke context staat dat citaat?

En dan is er het grote wonder van deze eeuw: internet. In mijn tienerjaren had mijn nieuwsgierigheid naar dit citaat een tripje naar de bibliotheek vereist, en een speurtocht door de geschriften van Nicolaas Beets. Dit blog was dan een tijdje blijven liggen. Nu typ ik in de zoekmachine in ‘Beets de veerkracht der jeugdige sterkte’ en feilloos toont hij in enkele seconden, als eerste, de onvolprezen Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, vrij toegankelijk voor iedereen, met de tekst waarin dit citaat voorkomt: het verhaal over De familie Kegge in de Camera Obscura. Hoe bijzonder dat ik dit binnen een halve minuut gevonden heb… En omdat ze ook keurig aangeven onder welke voorwaarden je mag citeren, kan ik Beets’ stem over veerkracht hier laten weerklinken:

“Eene treurige inleiding.

Wie kent niet die ontzettende ziekte, die men in het dagelijksch leven met den gevreesden naam van zenuwzinkingskoorts* gewoon is te bestempelen? Wie heeft onder haar geweld geen dierbaren zien bezwijken?… Maar ook, Gode zij dank! er komen zoete herinneringen van herstelling bij mij op; bij mij, die zelf de gevreesde kwaal heb doorgeworsteld met de veerkracht der jeugdige sterkte, en die anderen, als uit hare kaken gered, zag opleven tot gezuiverden bloei… O, gezond te zijn is een onschatbaar bezit; maar uit eene ziekte te herstellen is een zalig genot!”

Hoe toepasselijk nu nog, deze woorden uit het midden van de 19e eeuw. Er verandert niet veel, zou je zo zeggen, als het om de beleving van ons welzijn gaat. Kennelijk helpt alle technologische en medische vooruitgang ons dáárbij niet. Misschien, zo komt er al peinzend over dit citaat bij me op, werkt die vooruitgang ons in dit opzicht wel tegen. Als we onze hoop vestigen op technische en medische hulpmiddelen, wat doet dat dan met onze veerkracht? Als veerkracht zich toont na druk, inspanning, moeilijkheden, zijn juist die druk, inspanning of moeilijkheden dan misschien ook nodig om veerkracht te ontwikkelen? Kun je menselijke veerkracht zien als een soort spier die getraind kan worden? Is veerkracht ingebakken in onze menselijke natuur, net als in de natuur om ons heen die een onvoorstelbare veerkracht vertoont?

Geen gemakkelijke vragen, en ze behoeven ook geen gemakkelijke antwoorden. Al is het maar uit respect voor alle mensen bij wie de veerkracht niet (meer) goed werkt. Net als een veer die te lang onder druk heeft gestaan. Veerkracht wordt getest door druk, en misschien ook wel getraind; maar ik ervaar hem vooral als die druk er weer even afgaat. Zoals wanneer ik aan de wandel ga. Een beetje zoals de rietpluim die buigt in de wind, en weer opkomt zodra de wind even afzwakt. Dat ik telkens opnieuw ervaar dat het zo werkt geeft me wel vertrouwen. Vertrouwen in die veerkracht.   

*dit heet nu buiktyfus.

Maandag

‘Buiten is het maandag’. Deze prachtige boektitel van Bernlef komt bij me op als ik vanochtend naar buiten kijk. Niet zozeer omdat ik me afgesneden voel van de wereld of het leven, zoals de hoofdpersoon in deze mooie roman na de dood van zijn vrouw. Integendeel zelfs, ik voel me de laatste weken juist in toenemende mate méér verbonden.

Het is eerder omdat de klok- en kalendertijd er niet zo toe doet nu ik niet werk. Die doet zich steeds meer in zijn ware gedaante voelen: als een afsprakenstelsel dat we handig vinden om ons leven te reguleren. Het komt goed van pas dat ik weet dat ik over drie dagen, op donderdag, een afspraak heb om 14.00 uur – als de ander dat ook nog weet, dan zijn we er ook allebei. Althans, hier in Nederland doen we dat zo. Elders, zoals we vorige week zagen in Griekenland bijvoorbeeld, gaat dat niet persé op. Daar kan ‘kloktijd’ het afleggen tegen ‘beleefde tijd’. Dat geldt overigens niet voor de bussen: die rijden stipt op tijd. Als ie om 9 uur moet vertrekken dan vertrekt ie om 9 uur. Daar kwamen mijn toenmalige vriend en ik achter toen we in 1980 rondtrokken op Kreta. We zaten al in de bus, zo’n ouderwetse met een echte ‘neus’ en de bagage op het dak, toen er iemand in de deuropening naar ons riep, iets over ‘passeporte, passeporte’!!!” Met dat karakteristieke armgewuif en veel expressie. Het duurde even voordat we ons realiseerden dat we vergeten waren onze paspoorten uit ons logement mee te nemen. Die moest je toen nog inleveren als je incheckte. Het was een paar minuten lopen van het busstation, dus we vroegen of ze even wilden wachten. Geen sprake van. Onze bagage werd weer van het dak gehaald, onze bus vertrok en wij mochten de volgende nemen. Die ging vier uur later.

Terwijl de herinnering terug komt realiseer ik me hoe belangrijk kloktijd toen voor me was. Ik wilde niets missen, dus vier uur wachten op de volgende bus was verloren tijd. Nu denk ik: ja, verloren tijd omdat ik ben gaan zitten ‘wachten’ op wat ik dacht dat ik nodig had. Terwijl ik eigenlijk kreeg wat ik nodig had: alle ruimte en tijd om te genieten van wat het leven op dat moment te bieden had. ’t Is waar, ik was nog jong, vol dadendrang en ongeduld om verder te gaan naar het volgende. En vier uur, een halve dag, was een enorm lange tijd. Maar ik moet wel om mezelf lachen nu. Had ik toen geweten dat een halve dag een zuchtje is, zo voorbij. Dat ik soms wens dat ik nog een halve dag extra had. Maar ook dat in een seconde een gevoel van eeuwigheid kan ontstaan waardoor alle gedoe over tijd als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Ik kijk naar buiten en zie dat gevoel van eeuwigheid weerspiegeld in het landschap voor mijn raam. Een wit weiland, waar de oude maisstoppels donker uit op steken. Die typische melkachtig-witte sneeuwlucht, die niet transparant is en waarin toch alles helder zichtbaar is. Dun wit gewarrel van sneeuw die eigenlijk meer op witte regen lijkt. De harde wind meer hoorbaar dan zichtbaar, terwijl hij ons in zijn snijdende kou ogenblikkelijk en onverbiddelijk verbindt met Siberië, zo ver weg en nu zo dichtbij. Net zo dichtbij als mijn vriendin in Calgary die ik vrijdag online sprak, terwijl ik de sneeuwjacht daar door de ramen achter haar kon zien, de temperatuur van min 25 à 30⁰ bijna kon voelen.

En even dichtbij als mijn kindertijd, met de dikke pakken sneeuw waar we ons net zo mee vermaakten als de kinderen nu. Hun verrukking of verwondering als ze bij het wakker worden een witte wereld inkijken is mijn verrukking en verwondering. Hun ouders die zich nu weer even kind wanen zijn onze ouders toen.  Het wonder is niet zozeer dát het gebeurt. Het wonder is dat het voor mij, voor ieder van ons, aanvoelt als een volstrekt unieke ervaring.

Buiten is het maandag 8 februari. Het is tijd om mijn wekelijkse blogpost te plaatsen.

Planning en Timing

Het is weer maandag en deze ochtend zit ik om kwart over acht in de showroom van mijn garage dit stukje te schrijven. De auto vertoonde vorige week een kuurtje waarmee ik ongepland even langsgegaan was. Ze helpen dan direct, en ik kon erop wachten. Wel maar meteen een beurt afgesproken, netjes ingepland, voor vanochtend dus. Ik kwam aan toen ze net open waren. Perfecte timing.

Zowel het geplande als het ongeplande werkt hier goed. Afspraak is dat ik ook nu kan blijven wachten; vinden ze iets wat langer gaat duren, dan krijg ik alsnog een auto te leen en kan ik later terugkomen. Die in de planning ingebouwde flexibiliteit is aangenaam. Eigenlijk gaat het dan nooit mis.

Dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Ik ben in mijn werkzame leven nogal eens projecten tegengekomen die zo spijkervast gepland waren dat ze gierend uit de bocht vlogen. Dan is iedereen in rep en roer, er wordt geroepen om verantwoording afleggen, soms moeten er koppen gesneld – als de schade te groot wordt – en vervolgens wordt er een nieuwe strakke planning gemaakt die dan natuurlijk wel gehaald moet worden. Je snapt het al…..

Ik herinner me een groot programma waarin we voor de eerste fase een goed jaar de tijd hadden, en waar op een gegeven moment echt een deadline gesteld moest worden: wat we maakten zou worden gelanceerd in een feestelijke bijeenkomst met ruim 100 mensen – inclusief de bestuurders van de betrokken organisaties. Daar moet je dan wel op tijd een datum voor prikken en het een en ander voor organiseren. En dat houdt in dat uitstel niet meer kan. Of veel te veel geld en goodwill gaat kosten. Er werkten 17 verschillende organisaties in mee, met een veelvoud daarvan aan mensen. Iedereen was erg gemotiveerd en had zin in dat feestje; bovendien viel er aan het slagen van het project voor iedereen veel eer te behalen, zowel in ons eigen land als daarbuiten. Dus de kaarten waren gunstig, maar het kunstje was nog niet eerder op die schaal vertoond; het was nog niet eens zeker dat het überhaupt zou lukken, laat staan op tijd. Mijn belofte aan alle betrokkenen was: we hebben op die dag een feestje; maar als er ook maar één partij op die dag zijn aandeel niet aantoonbaar kan leveren is er geen feestje.

Ze hebben me lang niet geloofd en dat snap ik. Maar hoe serieus het toch genomen werd bleek op de ochtend van de geplande feestdag. Dat was ook een maandag, op de kop af 17 jaar geleden. ’s Middags zou het allemaal gaan gebeuren. ’s Ochtends waren we bezig de laatste dingen te checken, het leek allemaal te gaan lukken. Maar al snel kwam er een telefoontje: bij een van de deelnemende clubs was in het weekend een probleem geconstateerd en ze konden nog steeds de IT-specialist die het moest fixen niet te pakken krijgen. Zijn telefoon stond uit. Hij had een nieuwe vriendin….

Het is een paar uur héél erg spannend geweest. Maar het is goed gekomen, met perfecte timing. Deze last-minute hiccup werd dé anekdote in mijn lanceringsspeech die middag, en het werd – mede dankzij die hiccup – een geweldig feestje.

En zo heb ik dat wel vaker meegemaakt, al is dit wel het mooiste voorbeeld vanwege de unieke en ó zo menselijke reden van de last-minute hiccup. Dat het allemaal op het laatste moment toch in orde komt is vooral te danken aan de enorme inzet, flexibiliteit en creativiteit van de mensen die het werk moeten doen, en dat dan ook gewoon doen. Met perfecte timing, ondanks planningen, nerveuze leidinggevenden en andere complicerende factoren.

Het doet me ook altijd weer denken aan wat mijn voormalige leraar modern Grieks ooit een keer uitriep, met karakteristiek Grieks armgewuif en drama: “Plannen, plannen…?! Dat wordt alleen maar chaos!!! In Nederland ontstaat altijd chaos, met al dat geplan!!! In Griekenland, als je daar dinsdag bij de bank een afspraak hebt om 10.00 uur en je komt woensdag, is het ook goed!!!”

Voor ons feestje zou het niet zo goed gewerkt hebben, maar er zit veel wijsheid in die uitspraak. Want hij verwijst naar dat wat met veel planningen weggepland wordt: de flexibiliteit en creativiteit die noodzakelijk is vanwege de onontkoombare feilbaarheid van mensen, machines, fabrieken, processen en systemen. Dan wel het meer algemene fenomeen dat de werkelijkheid nu eenmaal onvoorspelbaar is. Zo komt bijvoorbeeld de liefde plotseling in het spel. Het gaat ineens sneeuwen, en daar sta je dan als vaccin-prikker met een flinke dosis beperkt houdbare vaccins in je auto, vast op de snelweg. Of een fabrikant kan niet leveren wat hij beloofd heeft. Daar gaat je planning. Wat te doen?

Volgens de oorspronkelijke planning ben ik in maart aan de beurt om gevaccineerd te worden. Gegeven de onvoorspelbaarheid van de werkelijkheid zou dat zo maar eens kunnen gaan lukken. Of het wordt april. Prima timing. En als de minister, gedwongen door de omstandigheden, zijn planning helemaal moet omgooien, dan geef ik hem graag de geweldige, grieks-aandoende suggestie door, die een van mijn goede vriendinnen deze week deed: vaccineer eerst alle buren!

Mijn verhaal voor vandaag is klaar. Terwijl ik de laatste woorden typ komt de monteur vertellen dat mijn auto gereed is. Perfecte timing.

Doen

“Ik doe, dus ik ben”. Ik weet niet of het een bestaande uitspraak is die in mijn herinnering opkomt, of dat hij echt spontaan ontstaat nu. Hoe dat ook zij, het is een beetje het gevoel dat ik krijg de laatste paar dagen.

Ik dacht eerst dat het uitsluitend met mijn nieuwe situatie van ‘werkloos zijn’ te maken had. Na vijfenveertig jaar (hard) werken is het bijzonder vreemd om niets te hoeven of moeten doen. Niets doen is goed, iets doen is goed, en als ik iets doe maakt het niet uit wat het is. Geen strak geplande weken meer. Geen vaste werkdagen en afgebakend weekend meer. Een zee van tijd en ruimte waarin ik vrolijk en vrij kan ronddobberen als een meeuw die het vliegen zat is.

Dat gaat alleen niet zonder slag of stoot. Regelmatig zegt een intern stemmetje: moet je niet iets doen? Alsof ik iets aan het vergeten ben. Nou, nee dus. Af en toe geeft dat een vaag schuldgevoel: het kan toch niet zo zijn dat je zo maar vrij ronddobbert? Ja, dat kan dus wel. Maar onwennig is het wel. En grappig om te merken hoe die ‘doen-conditionering’ zich doet gelden. Ik kan er ook wel om lachen: ah, daar heb je die ‘doener’ weer….

Maar het lijkt erop dat mijn werkloze staat niet het enige is. Gisteren sprak ik een vriendin die het ook bleek te hebben. En zij vertelde over een andere vriendin die het ook merkte. Terwijl zij beiden nog volop aan het werk zijn. Alleen wordt hun werk wel ernstig door de corona-maatregelen beïnvloed. Wat betekent dat ze ook beperkt worden in wat ze kunnen doen, en plannen maken eigenlijk niet goed mogelijk is omdat die toch telkens in de war gestuurd worden. Grote flexibiliteit, snel schakelen, is vooral wat ze moeten doen. Het effect is dat ook zij toch ruimer in de tijd zitten en regelmatig zo’n zelfde stemmetje horen: “Moet ik niet iets doen? Uhh, nee… Is dat goed? Uhh, weet niet…” Of “Hmm, misschien wel…”.

Een zelfde soort ontregeling dus als ik ervaar. En ik realiseerde me daardoor: ja, als al die beperkingen er niet waren, en de dreiging van dat onzichtbare spikey virus-monstertje, dan ging ik vermoedelijk van alles en nog wat ‘ondernemen’. Niet zo zeer werk, maar leuke uitstapjes naar en met vrienden en vriendinnen. Corona helpt me dus mijn ‘niet-doen situatie’ volledig te ervaren. En daardoor te ontdekken hoe diep het ‘iets doen’ ingesleten zit, en dat dat me lang niet altijd goed doet. Dat het een ontsnapping kan zijn, omdat die grote lege ruimte ook wel ongemakkelijk kan aanvoelen. Nu ik er onontkoombaar mee geconfronteerd word wordt ook glashelder dat dat ‘iets doen’ vooral een idee is, slechts een idee.

Alleen maar een idee – en dus niet alleen het mijne. En vast ook niet alleen dat van mijn vriendinnen. In de gesprekken die ik de afgelopen tijd heb gehad met mensen hoor ik het wel vaker, in meer of minder bedekte termen, terugkomen. Er wordt natuurlijk stevig gebaald van alle opgelegde beperkingen, zeker nu het maar blijft voortduren. Maar er blijken ook verrassend veel mensen het eigenlijk wel plezierig te vinden dat er minder kan – dan hoeven ze ook minder te doen. Het plichtmatige doen raakt er een beetje af. Wat er dan overblijft is de natuurlijke menselijke drang tot activiteit – en die blijkt ook binnen beperkingen zijn uitweg wel te vinden.

En als ik dan zie hoe het bij mij, en bij de mensen die ik spreek werkt, dan vraag ik me toch onwillekeurig af: is al dat gedoe dat we de laatste tijd steeds meer zien niet ook een uiting van gefrustreerd ‘niet(s) kunnen doen’? Hetzelfde gevoel dat ik heb, alleen onbewust dat het voor een goed deel maar een idee is? Hetzelfde gevoel dat ik heb, alleen niet zelf gekozen, waardoor het verzet ertegen aanwakkert? En waardoor de natuurlijke drang tot activiteit verwordt tot een explosieve dadendrang?

Als ik zo kijk, kijk ik met andere ogen. En vraag ik me af wat nou maakt dat het kwartje de ene of de andere kant uitvalt: naar je dadendrang kijken of er naar handelen. Is dat het verschil tussen angst en vertrouwen? Angst dat het leven je naar het leven staat; of vertrouwen in de loop van het leven, vertrouwen dat jouw leven niet afhangt van je dadendrang?

Een goede vraag. Ik ga er eens even niets mee doen.

Eeuwigheid

1995

Na een dag zwerven door Kamakura kom ik tegen het einde van de middag bij Engaku-ji. De naam zegt me niets, maar als ik de poort door loop voel ik me direct opgenomen in een ongekende stilte. Ik lijk aanwezigheid van mensen te voelen, maar zie of hoor niemand. De stilte is niet die van ‘geen geluid’.  Ze is dieper, als het ware bewegingloos.

Een half uur verkeer ik hier. De ervaring blijft me de rest van mijn leven bij.

Vijfentwintig jaar later weet ik dat Engaku-ji een van de belangrijkste Rinzai-zenkloosters in Japan is. Gesticht in 1282. Hier heeft ook de grote Daisetz Suzuki geleefd.

Wat ik had gevoeld was 800 jaar zazen. Ik was in een moment de eeuwigheid ingestapt.

2016

Voor het eerst sinds mijn jeugd ben ik weer met vakantie aan zee, in Petten, het dorp van mijn voormoeders. Petten is minstens 1250 jaar oud. Al meer dan 600 jaar moeten dijken het beschermen. Een schier onmogelijke opgave: het dorp beleeft inmiddels zijn vierde manifestatie. De eerdere drie werden door de zee en de duitse bezetter vernietigd. Het dorp is nog steeds de rust en eenvoud zelve.

Het is een warme dag in mei. Na een bad in het koude zeewater zit ik op het uitgestrekte en bijna verlaten strand. Mediterend op een aangespoelde boomstronk, in een decor van brekende golven, de schreeuw van een meeuw, flarden wind en gedachten aan mijn voorouders. Waar zand, zee en lucht in elkaar overgaan is niet te onderscheiden.

Dan wijkt de tijd. Eeuwenlang hebben hier mensen naar de einder getuurd, de wind in het gezicht, de eindeloze beweging van de zee gadegeslagen. Mannen weg op zee, vrouwen wachtend op het strand. Al die eeuwen, al dat varen en wachten in die uitgestrekte ruimte, ballen samen. De eeuwigheid neemt in een moment bezit van mij.

2019

Vanaf mijn kussentje heb ik, door de laaggeplaatste ramen in de zendo, het directe zicht op de han. Roerloos hangt hij onder het afdakje dat op een paal getimmerd is, het slaghout schuinsweg in de touwen gestoken. Zijn hout steekt donker af tegen de ochtendmist. Nog is alles stil, de enige beweging die van de adem. Hoeveel ademingen nog voordat de monnik bijna geruisloos opstaat en even later als zwart silhouet zichtbaar wordt bij de han, om met zijn slagen twintig mensen weer terug te zetten in tijd en ruimte?

Nu

Het is maandagochtend. Een markering in tijd, die in mijn nieuwe, werkloze leven geen betekenis heeft. Al na twee weken begint de relativiteit van tijd zich te doen voelen. Ervaar ik eerder een soort ritme dat zich ontvouwt tussen zonsopgang en zonsondergang, met kleine variaties naar gelang dat, wat wij ‘dag’ noemen, vraagt. Mijn leven als muziekstuk, waarin het winterkoninkje, dat tussen de twee stenen musjes bij het boeddhabeeldje landt, net zo’n belangrijk akkoord vormt als de geur van de versgezette koffie en mijn typen van dit blog. Waarin alles hier in mijn woonkamer, in mijn voortuin, en het land daar voorbij, net als mijn herinneringen, zachtjes weerklinkt in de eindeloze, stille ruimte van mijn geest. Het is er goed toeven.

Erkenning

Het is stil, hier binnen in huis en buiten. Er rijdt af en toe een auto of tractor langs, ik hoor een duif koeren en wat getjilp van mussen; ik zie ze heen en weer vliegen in mijn voortuin, waar af en toe een tak beweegt. Terwijl ik dit typ kijk ik naar buiten en zie een vlaamse gaai komen en weer gaan. Binnen suist de verwarming en komen er droomgeluidjes van de bank waar de kat ligt te slapen. Komt een sliertje rook voorbij van het waxinelichtje dat uitdooft nu het zichzelf heeft opgebrand.

Die paar geluiden, die weinige beweging, de vluchtige geur, ze benadrukken de stilte eerder dan dat ze hem verstoren. Die stilte geeft me een soort ‘eeuwigheidsgevoel’: tijdloos, onaangeraakt en onaanraakbaar door de toevallige omstandigheden die zich nu voordoen. Bovendien: hoeveel millennia vliegen er al geen vogels, beweegt de wind takken, maken dieren droomgeluidjes, branden vuurtjes uit? Zelfs auto’s en verwarming gaan al zeker een eeuw mee. Zo bezien zijn die toevallige omstandigheden van geluid, beweging en geur niet slechts rimpelingen in die eeuwigheid; ze zijn ook die eeuwigheid.

De stilte binnen en buiten mijn huis staat in schril contrast met wat er aan berichten tot mij komt. Het is in onze maatschappij allesbehalve stil. Ik lees erover via twee of drie kanalen, omdat ik op de hoogte wil blijven van wat er speelt in de wereld; zeker omdat ik, nu zonder werk en levend in het buitengebied, snel afgezonderd kan raken. Het is al te gemakkelijk om me hier in mijn stilte-cocon op te sluiten en te doen alsof er niets aan de hand is. Hoe lekker rustig dat ook zou zijn. Het is maar de vraag of ik die rust en stilte zo zou kunnen waarderen als ik die drukte en onrust ook niet zou kennen.

Maar bovenal: ik ben een mens, en daardoor verbonden met mijn medemens. Mijn medemens hier in mijn eigen land, in Engeland, Indonesië, Amerika, in Congo. Wat mijn medemens, mijn mede-ondernemer, overkomt – door corona en corona-maatregelen, door een vliegtuigongeluk, door politiek protest en geweld, door moord – dat raakt mij. Al zou ik het willen, ik kan me er niet van afsluiten. Maar ik wil het ook niet, omdat ik dan zou afstompen. Losgezongen zou raken van de realiteit. Hoe moeilijk ook, ik wil het zien, horen, voelen, weten. Wat ik er ook van vind, en of ik er wel of niet iets aan kan doen. Het minste wat ik kan doen is mijn medemens-zijn niet loochenen. Me niet afkeren, maar ‘getuige zijn’, zoals zenmeester Bernie Glassman het noemde. Wat gezien, gehoord, gevoeld, geweten wordt, wordt gekend. En erkend.

Die erkenning maakt verschil. Dat weet iedereen die iets moois of naars heeft meegemaakt. Het maakt verschil dat het Congolese Instituut voor Natuurbescherming direct de foto’s en namen heeft gedeeld van de parkwachters die werden doodgeschoten tijdens hun werk om het Nationaal Park Virunga te beschermen. En dat het Witte Huis pas na vier dagen de vlag halfstok hangt voor de politie-agent die doodgeslagen werd tijdens zijn werk om het Capitool te beschermen. Het is een van de belangrijkste lessen die ik trok, medio jaren ’90, uit het werk van de Zuid-Afrikaanse Verzoeningscommissie. Erkenning draagt eraan bij dat de achterblijvenden verder kunnen. Zelfs ongeacht of er verdere actie op volgt. Erkenning maakt juist ook verdere actie mogelijk. Zie, hoor, voel, weet het niet, en het bestaat niet. Welke actie is dan nog nodig?

Of mijn erkenning verschil maakt in het leed in de wereld weet ik niet. Ik kan ervan getuigen, en of dat helpt weet ik ook niet. In de zee van de eeuwigheid is het slechts een nauwelijks waarneembare rimpeling. In de concrete omstandigheden van mijn bestaan is het voor mij het goede dat ik in elk geval kan doen. En dat interne kompas is het enige waarop ik kan varen.