Buiten mijn invloed

Langzaam word ik wakker. Het is nog wat donker, toch is het al half negen geweest. Geen zon dus nog, kennelijk. Zo gaan de eerste gedachten die ik vanochtend heb al weer over het weer, constateer ik met een glimlach. Ik draai me nog even om, voel mijn armen, benen, voeten, handen, romp, hoofd. Alles is er nog, alles doet het nog. Gelukkig. In de verte hoor ik een geluid, waarvan ik weet dat het de zee is. Het is zo stil hier dat ik die in bed, met het raam op een kier, kan horen ruisen. Het is een heel rustgevend geluid, waarin ik zachtjes nog even wegdoezel.

Als ik de gordijnen opentrek zie ik een grote grijze lucht, een natte straat. Ik moet goed kijken om te ontwaren dat het miezert. Geen mens op straat te bekennen. Ik probeer de grijsheid en de nattigheid weg te blazen, zodat de zon zich kan laten zien. Helaas, dat lukt me niet. Buiten mijn invloed.

Ontbijt dan maar. Koffie. Als ik de kraan opendraai komt er water uit. Wat een wonder toch. Heb ik ook geen invloed op, maar het is er elke keer gewoon weer. Ik kan me in mijn hele 63-jarige leven maar één keer herinneren dat er geen water uit kwam. Dat was de keer dat de bliksem ingeslagen was geweest, en ook een gaatje in de waterleiding had geboord. De loodgieter had het druk en kon pas twee dagen later komen om het te repareren. Twee dagen geleefd als in de landen waar je naar de waterput moet lopen om je rantsoen voor de dag te halen. Ik kon bij de naaste buren terecht, één minuut lopen, voor een paar emmertjes. In het zwembad, vijf minuten lopen bij mij vandaan, was een douche.

Nu heb ik vakantie, in mijn vertrouwde vakantiedorp aan zee. Als kind kwam ik hier ook al, er woonde familie en het strand was altijd rustig. Ideale combinatie. De familie is weggetrokken of overleden, het strand is nog steeds rustig. Ondanks alle veranderlijkheid in het leven, verandert er hier zo op het oog weinig. Ik kom hier, sinds 2016 al weer, twee keer per jaar op vakantie, en moet goed kijken om verandering waar te nemen. Het best zie ik het nog op het strand, waar de zee opnieuw steeds verder oprukt richting het nieuw aangelegde duin; dit voorjaar heeft ze er al weer een hapje uit genomen. De zandmotor doet zijn werk niet zoals gepland, de zandzuiger ligt verderop voor de kust en spuwt dikke stromen nieuw strand uit. Uit de geschiedenis van het dorp weet ik dat al het eeuwen zo gaat, alleen de techniek is moderner. De tijd lijkt hier stil te staan. Maar de klok aan de muur telt de minuten gestaag weg, elk half uur gepunctueerd door de slagen van de kerkklok. Tijd verglijdt, de zee doet eb en vloed en knabbelt zand weg, zonder dat we er iets over hebben te zeggen. Buiten onze invloed.

Er woont nog wel veel familie in de buurt, en goede oude vrienden. Mijn vakantieadres is een mooie uitvalsbasis, niet alleen voor urenlange wandelingen langs het strand, maar ook voor bezoekjes. Omdat ik in het zuiden woon zie ik ze niet zo vaak, en sinds mijn ouders zijn overleden zijn hun verjaardagen als vaste ontmoetingsmomenten ook verdwenen. Dit voorjaar bleef het vooral bij bellen, of een beetje zwaaien en een bloemetje achterlaten bij  de voordeur. Nu zitten we weer bij elkaar, keurig op anderhalve meter, met ‘knuffels en zoenen’ van een afstandje. Het c-woord is meestal minstens éven onderwerp van gesprek en gezien het toenemend aantal besmettingen en zieken is het opmerkelijk dat niemand tot dusver getroffen is. Men blijft voorzichtig, maar gaat wel de deur uit, ook de tachtig-plussers. Zij hebben allemaal WO II bewust meegemaakt, worden daar bij berichten over avondklok weer aan herinnerd. Er is bezorgdheid. Maar iedereen leeft door, en doet wat-ie te doen heeft. Mijn oudtante glimlacht naar me vanuit haar stoel, met haar honderd jaar wijsheid. “Kom je nog ‘ns?” Want ja, het kan nog wel even duren, wie zal het zeggen. We weten het niet. Buiten onze invloed.

Op het strand

in de bijna duizelingwekkende ruimte

van zee, zand en lucht

alles even vrij van afleiding

ontdaan van overbodigheid

op een enkele meeuw en vlucht strandlopers na

daar even, o even

voel ik mijn passen op het zand als een

eeuwig stilstaand bewegen

alsof ik de tijd onder mijn voeten wegduw

terwijl van voortgaan geen sprake is

voel ik mijn gedachten stokken

omdat ze niet de werkelijkheid zijn

waarin ik vertoef

Wat doet het er toe

zo wonderlijk is hier te zijn

te midden van al deze

voortdurend veranderende vormgegeven leegte

Denken doet zeer

“Denken doet zeer, daar begint het mee”. Zo staat geschreven op de achterkant van het blaadje op de Loesje-kalender voor vandaag. Elke maandag staat daar ‘een openingszin voor een nieuw verhaal’. Deze raakte direct de eenvoud-snaar in mij. Dit is inderdaad een mooie zin om mijn blog van vandaag mee te beginnen.

Want als het stilstaan bij eenvoud me iets heeft geleerd, dan is het dat juist het denken -dat wil zeggen bewust denken, nadenken over dingen- meestal in de weg zit om eenvoud te ervaren. Zodra ik dit bij mezelf weer zie gebeuren schiet me altijd die andere zin te binnen, uit een liedje van Robbie Williams:

“I’m contemplating thinking about thinking

It’s overrated, (just get another drink and

Watch me come undone)

Ja, denken is ook wat mij betreft flink overschat – al is voor mij de oplossing niet om het ongemak van die constatering onder een laagje alcohol te bedekken. Ook wel eens gedaan natuurlijk, maar dat leidde alleen maar tot meer hoofdpijn. Of die nu van denken komt, of van alcohol maakt in de beleving ervan geen verschil. Hoofdpijn is hoofdpijn. Zo eenvoudig is dat.

Waarom is denken overschat? Ik heb wel eens het gevoel dat het net is als met sommige liefdes: je kunt niet zónder leven en je kunt er niet méé leven. We hebben ons denken ook hard nodig; sterker nog, we zouden het niet hebben als het niet nodig was, daar heeft de evolutie goed voor gezorgd. Maar er is meer dan denken, en dat lijkt soms volledig uit het zicht verdwenen. Denken, nadenken, is als een koning op de troon geplaatst en overheerst. Ook dat deel van het leven dat er niets mee te maken heeft. Zoals ons gevoelsleven, en onze lichamelijke sensaties.

Mooi bedacht allemaal, maar wat betekent het nu eigenlijk? Een eenvoudig voorbeeld van gisteren, toen ik meedeed aan een georganiseerde wandeling. Lekker weer, aardige mensen, mooie omgeving, en een afstand die te overzien was voor me. Vijfzesde van de wandeling ging prima. Het laatste stuk voelde ik mijn linkerheup, -been en beide voeten steeds meer pijn gaan doen. Het werd steeds moeilijker om mijn aandacht ergens anders naar toe te brengen. En niet te vervallen in denken over “Hoe lang nog en hoe ver? Ik houd dit niet vol. Had ik maar…… (niet) gedaan” (vul maar in). Mijn denken probeerde allerlei oplossingen te vinden voor mijn lichamelijke pijn, die natuurlijk gewoon niet te ontlopen viel. Waar ik het grootste deel van de wandeling had lopen genieten, werd dat laatste stukje, met het eindpunt in zicht, een moeizaam verhaal.

In dat laatste zat hem de kneep. We konden op een gegeven moment dat eindpunt al zien. “We zijn er bijna, met nog een klein ommetje” zei onze gids. En toen begonnen mijn heup, been en voeten op te spelen, in de verwachting dat we er zo zouden zijn. Ik schreef het onlangs al: geen verwachting, geen probleem. Verwachting roept verlangen op en dat wil vervuld worden. Dan gaat het denken met je op de loop, in plaats van dat alleen de voeten rustig blijven lopen. Dat denken verergert de pijn alleen maar: denken doet dus zeer. Hetzelfde geldt voor de vervelende gevoelens die erbij opkomen. Pijn en gevoelens kunnen alleen maar gevoeld worden, niet ‘weggedacht’. In dit soort gevallen is de rol van het denken ‘overrated’. Is eenvoud: gewoon blijven doorlopen, met zere voeten; en een diepe zucht van verlichting slaken als je op het eindpunt neerzakt in een stoel, met iets lekkers te drinken.

Mijn wandeling is een eenvoudige en onschuldige illustratie van het overschatte denken. Maar het geldt in veel meer, minder onschuldige, gevallen als je plezier hebt, of pijn ervaart – lichamelijk of gevoelsmatig. De hele coronamaatregelen-discussie bijvoorbeeld wordt gevoerd op grond van – al dan niet wetenschappelijk onderbouwde – argumentaties. Allemaal denkwerk, gericht op de oplossing van een probleem dat op een heel ander niveau speelt: op een heel basaal gevoelsniveau, het gevoel bedreigd te zijn in ons bestaan. Ook al moeten we nadenken over oplossingen om de bedreiging te verminderen, als dat al kan, toch is het goed te beseffen dat dat het bedreigde gevoel niet oplost. Daar wat meer bij stilstaan zou goed zijn. Dat vraagt geen nadenken, dat vraagt mededogen.

De schoonheid van de eenvoud

Ochtend. De lucht is betrokken. De zon heeft zich eerder wel even laten zien, een streep goudgeel in het blauwzwart van de ontwakende morgen. Maar nu gaat ze schuil, en verraadt ze haar aanwezigheid in het licht dat zichtbaar is in de wolken. Buiten beweegt de wind alles; een vogel zeilt in volle vaart langs. Een enkele bloem licht hier en daar wit op in het grijzige licht: een roos, een tweede bloei van de vlinderstruik, de laatste zonnehoed.

Binnen is het stil. Zichtbaar in de schaal met walnoten die, vers uit de boom in de tuin van een vriendin, roerloos liggen te drogen. En in de kat, in diepe slaap, jaloersmakend klein opgerold in een warm balletje, na haar nachtelijke escapades; ze had luid en duidelijk een ontmoeting met de buurkat die niet heel vreedzaam verliep. Als ik haar zo lieftallig zie liggen verwondert het me opnieuw hoeveel felheid ze ook in zich bergt. Ze is net zo zwart-wit in haar doen en laten als in haar vacht.

Hoorbaar is de stilte. In het suizen van de verwarming, in de wind om het huis. Ik hoor in die wind de eeuwigheid. Dat stemt tevree, temidden van de vergankelijkheid die zich buiten toont: de herfst is begonnen.

Buiten wonen maakt het verloop van de seizoenen bewuster. Net als de schoonheid ervan. Pas hier in Brabant ben ik de herfst gaan waarderen, omdat de kleur en geur ervan zoveel meer tot me doordringen. Misschien ook niet toevallig, omdat mijn wonen in Brabant samenvalt met het intreden van de herfst van mijn leven. Nog steeds is de lente mijn lievelingsseizoen, kom ik mét de natuur tot leven. Zomer en winter zijn, ieder op hun heel eigen manier, voor mij tijden van verstilling. De herfst brengt nieuwe activiteit: oogsten wat tot rijping is gekomen, en genieten van die oogst. Een korte, intense opleving voordat de natuur in winterse rust gaat. De herinnering dat alles wat tot leven komt, ook weer vergaat. Telkens opnieuw, in een eeuwige cyclus. Dat ik daar deel van uit maak stemt me dankbaar; dat het na mij doorgaat nog dankbaarder. Ook wel melancholiek; maar dat heb ik altijd een mooi gevoel gevonden, omdat er zowel verdriet als aanvaarding van die vergankelijkheid in zit.

Ik heb de herfst nu ook in huis gehaald. Met een enkele bos chrysanten. Ze zijn tegenwoordig zo’n beetje het hele jaar door verkrijgbaar, maar ik koop ze alleen in de herfst, hun natuurlijk seizoen. Ze ruiken voor mij zelfs naar herfst. Dit keer zijn het witte, met wat geel-groen in het hart. Ze herhalen het wit van de overgebleven bloemen in de tuin. Het zijn er vijf, verspreid over de woonkamer. Want de ikebana van een van mijn cursisten heeft me geleerd hoe mooi een enkele bloem op een vaas kan zijn. Het gaat in ikebana om de compositie – die kan zelfs de meest simpele bloem tot een ware schoonheid maken, zelfs als ze al een beetje verlept. Eigenlijk ben ik niet zo’n fan van chrysanten. Maar zoals ze nu in mijn woonkamer staan, fier, krachtig en stralend wit, zijn ze hét toonbeeld van de natuurlijke schoonheid van eenvoud.

Buiten wordt het lichter, in mij wordt het stiller. De schoonheid van de eenvoud behoeft niet zoveel woorden.

Verveling en vernieuwing

“Ik zit mij voor het vensterglas

onnoemlijk te vervelen.

Ik wou dat ik twee hondjes was,

dan kon ik samen spelen.”

(Spleen, Godfried Bomans)

Dit gedichtje, in het bundeltje Ongerijmde Rijmen dat mijn ouders al hadden toen ik nog kind was, verwoordt haarfijn het gevoel van intense verveling dat ik op regenachtige zondagen kon hebben. En dat me nu niet gisteren, maar vandaag op maandagmorgen, even overviel. Druilerig weer, geen zin om buiten te spelen, geen zin om te lezen, geen zin om wat dan ook te doen. Naar buiten staren, en met mijn vinger de loop van de regendruppels op het raam volgen. Nu zou ik het meditatief noemen; toen was het opperste verveling. De stem van mijn moeder: ga eens iets doen! Als ik dan niet zelf iets verzon, liep ik het risico ingelijfd te worden voor een of ander nog vervelender huishoudelijk klusje. Dan maar liever een boek pakken en doen alsof….

Verveling is een groot taboe. Ik heb het altijd een bijzonder verschijnsel gevonden, dat totale gevoel van leegheid en tegelijk onrust. Er is niks, ik wil niks, en toch voel ik me er niet mee op mijn gemak. Ik heb er zelfs filosofieboeken over gelezen; die zijn er, en ze zijn boeiend genoeg om er je verveling een tijdje mee te verdrijven. Maar niet voorgoed. Verveling is er als een onmiskenbaar menselijke ervaring, maar het is bijna net zo’n groot taboe als jaloezie en afgunst. Vervelen mag niet. Daarom maken we ons maar druk. Met werk, social media, cupcakes bakken, seks, of voor de tv hangen voor de volgende Netflix-serie. Of wat je maar kunt verzinnen. Om die leegte en die onrust maar niet te voelen. Ik weet er van mee te praten.

Ik werd maximaal in de verveling gestort toen ik ging mediteren. Oh, niet die twee periodes per dag thuis. Dat was alleen maar fijn, temidden van de normale drukte. Even alleen maar telkens tot tien tellen, 20 minuten lang; dat kon dit juffertje ongeduld goed gebruiken. Nee, verveling kwam pas toen ik hele weken ging mediteren, in de retraites. Na twee dagen is je brein wel klaar met denken over van alles, en er komt relatief weinig nieuwe input. De vloer voor je, waar je je blik laat rusten, heb je na twee dagen ook wel gezien. Maar je moet er nog vier. Hoe hou je dat ongedurige denkraam in vredesnaam al die tijd zoet? Je lichaam doet het wel, dat krijgt genoeg rust, voeding en beweging, en is daarmee prima tevreden. Als het zeer gaat doen heeft je brein het daarmee weer even druk, maar ook dat houdt op een gegeven moment op. Ik heb me nog een tijdlang kunnen bezighouden met het innerlijk zingen van liedjes; ik zing graag. En met het zien van patronen in het tapijt, die ik dan leuk een symbolische betekenis kon geven. “Help, ik verveel me! ….Ga dan iets doen!”

Het bereikte zijn toppunt in de tijd dat ik in het klooster zat en we elke maand retraite deden. De leraar daar kon aardig vertellen over verveling. “Oh ja, daar heb je die vogel ook weer…”. “Oh ja, daar komt de kat ook al weer aan…”. Je hebt het allemaal al zó ontzettend vaak gezien en gehoord, je gelooft het wel. Dan doemt de leegte van de verveling op als een enorme muur waar je je hoofd tegen stuk loopt. Er is geen ontsnappen meer aan.

En daar bleek het precies om te gaan. Ik herinner me het moment waarop ik het zó zat was dat ik in staat was op te staan en weg te lopen. En nooit meer terug te komen. Maar ja, we zaten middenin een meditatieperiode, en dan doe je dat niet zo maar. Iedereen bleef zitten, dus ik ook maar. “Dan loop ik aan het einde ervan wel weg.” Zo zittend, in de diepste leegte van wat ik verveling noemde, gebeurde er ineens iets anders. Kreeg het ineens een andere gevoelskleur, klonk het gezang van de vogel als volstrekt nieuw, en voelde ik me niet langer zwaar en teneergeslagen maar juist fris en energiek. Mijn verzet tegen de verveling was verdwenen en toen bleek de leegte weldadig te zijn, een bron van vreugde en mogelijke nieuwe ervaringen.

Sindsdien heb ik me nooit meer verveeld, wel veel leegte ervaren. Ik ben niet bang om oud te worden en achter de geraniums te verdwijnen. Als het verzet wijkt, komt de leegte van de verveling tevoorschijn als een grote bron van vernieuwing. Het kan gaan om ideeën, zoals vanochtend in dat moment van ‘verveling’, dat ineens het onderwerp van dit blog kon worden. Maar ook om hoe je je ten diepste voelt als mens, in relatie tot de mensen en de wereld om je heen.

Dus als een kind roept, “Help, ik verveel me!”, ga ik er graag eens naast zitten: “Goed zo! Kom, gaan we dat samen zitten doen.”

Leegte

Maandag blogdag. Een leeg vel, een leeg hoofd. Dat wil zeggen, een hoofd dat zich niet pijnigt met de vraag wat nu te schrijven. Omdat het weet dat als het even rustig wacht, zich vanzelf een onderwerp aandient. Dat hoofd is dus eigenlijk helemaal niet leeg, maar vol van ongeboren mogelijkheden. Een soort scherm, waarop vanzelf beelden en woorden verschijnen.

Schrijven naar aanleiding van een actueel onderwerp of een recente gebeurtenis gaat het makkelijkst. Zo komen er nu al snel twee onderwerpen bovendrijven. Eentje aardig en lief, naar aanleiding van een wandeling gisteren. Het andere pittiger, dat kan wel wat beroering geven. Ik kies voor het laatste, het eerste kan ook later.

Het begint onschuldig, met de pedicure. Ze komt aan huis, ze installeert zich met haar spullen en ik schenk haar koffie in. Als ik haar vraag hoe het met haar gaat verzucht ze: “op zich wel goed, maar ja, wel spannend wat vanavond gaat brengen…” Vanavond is de persconferentie over mogelijk nieuwe corona-maatregelen. Ik kan me haar zorg voorstellen. Een contactberoep hebben, weer een tijdje niet mogen werken? Ze zal niet de enige zijn, naast de horeca-ondernemers, die daar niet gerust op is.

Eerder in de week sprak ik een hele goede vriendin. Beeldbellen via Whatsapp. Dat doen we pas sinds de lockdown van dit voorjaar, grappig genoeg. Ze heeft ook een contactberoep, en is omringd door kwetsbare mensen. Dus al maanden voorzichtig, net als ikzelf. Ze vertelde dat ze net een situatie had meegemaakt waarin er wat mensen waren die het iets minder nauw leken te willen nemen met de afstandsregel. Dat had haar geraakt, zij kan zich dat niet permitteren. Ik herken het, wil ook die afstand bewaren omdat ik door de meditatielessen die ik geef wekelijks met veel mensen in aanraking kom. En we zijn ons er beiden zo van bewust dat het niet alleen om die mensen gaat met wie je direct in aanraking komt; er is ook het zogenaamde ‘ripple-effect’: iedereen heeft weer een groep mensen om zich heen , en ieder van die mensen ook weer. Alles wat ik overdraag aan de mensen in de zendo verspreidt zich in steeds wijdere kringen. Dat geldt voor de positieve kanten van het mediteren, maar ook voor een eventuele corona-besmetting. Die geef ik, net als zij, liever niet door.

We zijn dus beiden niet eens zo bezorgd om onszelf, maar wel om die kringen mensen om ons heen. We (er)kennen beiden ook ons verlangen om weer nauwer contact te hebben, wie ons lief is een knuffel te geven, eens een hand op een arm of schouder te leggen, uit volle borst te zingen en lekker samen te schaterlachen. Maar we geven er niet aan toe. “Verlangen bestaat bij de gratie van niet vervuld zijn” schrijft Mark Epstein in zijn prachtige boek Vol verlangen. Zodra het vervuld is, is het weg. Maar verlangen kan zoet zijn, ook als het nooit wordt vervuld. En verlangens hoeven niet per definitie vervuld te worden. Lang niet alle verlangens kunnen vervuld worden. We hebben er in elk geval geen recht op dat ze vervuld worden. En kunnen dat ook niet verwachten. Dat is wijsheid die ik al jong dankzij mijn ouders verwierf. Net als het feit dat alle argumenten die ik verzinnen kon er alleen maar op gericht waren mijn zin te krijgen, maar in het licht van het grotere plaatje dat ze me voorhielden tekort schoten. Ik ben de laatste om te beweren dat ik deze wijsheid altijd goed in de praktijk breng, mijn verlangens kunnen nog steeds met me op de loop gaan. Maar ik kan er wel naar toe terug als blijkt dat ik op een doodlopende weg zit.

Soms weet ik niet wat sterker is, mijn verlangen of mijn verwachting dat ze vervuld wordt. Wat ik wel weet is dat het verlangen goed hanteerbaar wordt als ik me bewust wordt van mijn verwachting en haar laat varen. Mijn meditatiebeoefening helpt me telkens weer bij die bewustwording. En dan kan ik weer kijken: als ik die verwachting laat varen, wat gebeurt er dan? Wat is eenvoud nu?

In de verzuchting van de pedicure hoor ik haar verlangen en verwachting dat het, ooit, wel weer ‘normaal’ zal zijn. In haar verzuchting hoor ik de verzuchting van zo velen die datzelfde verlangen en verwachten. Inclusief die van ‘de jeugd’ die weliswaar gemaand wordt de regels te handhaven, maar wel met de toevoeging dat het tijdelijk is. Zij zien op die manier hun verlangen en verwachting dus alleen maar aangewakkerd worden.

Ik kijk mijn pedicure aan, knik haar toe en zeg dat ik zo blij ben met mijn meditatiebeoefening. Omdat die helpt verwachtingen te laten varen. En dat als er geen verwachtingen zijn, er ook geen probleem ontstaat. Ze kijkt me aan, neemt een slokje koffie, en zegt “Da’s een goeie!” Ze gaat zitten en geeft al haar zorg aan mijn voeten.

Mijmering

Net terug van een weekend met veel stilte en natuur is het nogal omschakelen naar ‘het gewone leven’. Met nadruk tussen aanhalingstekens. Want het leven in het weekend was natuurlijk niet fundamenteel anders; alleen mijn aandacht was anders gericht.

‘Buiten is het maandag’. Deze titel van een roman van Bernlef beschrijft goed hoe het van binnen voelt voor me op deze maandagochtend. Alsof ik nog niet helemaal geland ben in deze dag.

Maandag is voor velen, inclusief mezelf, ‘start van de werkweek-dag’. Vroeger was het voor vrouwen standaard ‘wasdag’. Dat zit er bij mij kennelijk nog wel in, want op het moment staat de wasmachine te draaien. Gelukkig doet de machine het, geen handwerk meer; kan ik me wijden aan andere zaken. Zoals dit blog, want sinds enige tijd is maandag ‘blog-dag’.

De uitdaging is telkens weer: heb ik een onderwerp? Meestal wel, en besteed ik de meeste tijd aan het zoeken van een foto. Vandaag is het omgekeerd. Ik heb nog geen idee waarover ik ga schrijven als ik ervoor ga zitten. Maar ik heb wel een foto. Die heb ik vorige week tijdens een wandeling met een coachee gemaakt. Van een kastanjeboomtak. Die hing daar zo mooi op ooghoogte te pronken met nieuwe kastanjes in de maak. De tak kwam voort uit een indrukwekkende, grote hoofdtak die zich bijna majestueus naar het licht had toegewend. Alsof ze wilde zeggen: ‘Kijk eens, hoe mooi dit allemaal is!’ Meestal hangen kastanjetakken niet zo laag. Bij deze prikten de kastanjes bijna in je neus. Je kon er niet omheen.

Ze zitten nog in hun schil. Ik weet dat die een kastanje omhult, maar het is nu nog niet meer dan een belofte. Een belofte die schuilgaat in die schil, van binnen blank en zacht, van buiten vol stekels. Nee, ik ga het niet hebben over ruwe bolster, blanke pit. Dat is niet de associatie die bij me op kwam.

Voor mij is het alsof die stekelige schil de nieuwe kastanje beschermt, tijdens zijn groeiproces. Ongehinderd kan hij uitgroeien tot volwaardige kastanje. Die stekelige schil belooft als het ware: heb geduld, hier groeit iets moois maar het is nog te vroeg om het te tonen, om het bloot te stellen aan de elementen. Maar het zal niet lang duren voordat die belofte werkelijkheid wordt. Dan kom ik los van deze tak, die het groeiproces voedt. Dan val ik op de grond en barst ik open. En dan kun je zien wat zich nu aan het vormen is. Dan mag je het oppakken, het in je hand nemen, voelen hoe zacht en glad en stevig het is, die kastanje die nu nog in mij verborgen is. Dan mag je hem met je meedragen, in je jaszak, waar je hem telkens weer even kunt voelen in je hand, kunt wrijven zodat hij mooi blijft glanzen.

Maar laat ons nu nog aan de boom hangen. Om jou, en alle vogels en insecten, te helpen ons te laten, heb ik mijn stekels. Zodat er niet te vroeg wordt ingegrepen. De natuur weet wanneer de tijd rijp is, en dan geeft ze de rijkdom vanzelf af. Zowel de schil als de warm glanzende kastanje. Want in het vallen en openbreken van de schil toont zich niet alleen de kastanje, maar ook de zachte blanke binnenkant die de groeiende kastanje beschutting, voeding en glans heeft geboden. Zonder schil geen kastanje. Zonder kastanje geen schil.

Ik vind het wel een mooi symbool voor persoonlijke groei. Die van mezelf, die van anderen. Nieuwe talenten die in ons naar boven komen hebben beschutting en voeding nodig om tot ontwikkeling te komen. Die veiligheid betekent ‘buiten houden’ van wat de groei kan hinderen of schaden. Zoals ongeduld, overvragen, nieuwsgierigheid. Wanneer de tijd rijp is kan het talent ‘naar buiten komen’. Wanneer dat is voel je zelf meestal heel goed aan. Als ik twijfel is de tijd nog niet rijp.

Maar komt het er uit, dan kan het verder gaan. Als je schil en kastanje op de grond laat liggen, voedt de schil de grond, en groeit er uit de kastanje een nieuwe boom. Wat een belofte!

Leven met een vraag

Tijdens mijn vakantie kreeg ik opnieuw een vraag naar aanleiding van dit blog. Deze was eigenlijk het spiegelbeeld van de vraag naar een definitie, waar ik de laatste keer over schreef. “Eenvoud, is dat niet wat je lééft? Wat zich toont in wat je doet, hoe je leeft? Waarom zou je er dan over schrijven?”

Dat is een goede vraag. Inderdaad draait het wat mij betreft bij eenvoud om hoe je leeft. Dat kan zich in van alles uiten: hoe je je gedraagt, wat je doet, zegt, eet, draagt, in je huis neerzet. Hoe dat er dan uitziet kan iedereen voor zichzelf invullen. Dus ja, waarom erover schrijven? Maak je het dan juist niet weer ingewikkeld?

Het is een vraag waar ik niet direct een antwoord op kan geven. Dat zijn de beste. Je moet er op kauwen, ermee rondlopen, hij blijft in je achterhoofd meespelen bij wat je doet en leest, in gesprekken die je met anderen hebt. Geleidelijk beginnen er dan gedachten op te komen, mogelijke antwoorden. Dat hele proces maakt je wijzer, en het antwoord dat je misschien uiteindelijk geeft wordt er rijker van, doorleefder.

Kauwende op deze vraag realiseer ik me dat hij aan hetzelfde raakt als wat ik beleef in zenles geven. Bij de zenbeoefening gaat het om de eigen, directe ervaring van de meditatie en de inwerking daarvan op je leven. Om openheid van geest en bevrijding van alles dat die openheid belemmert. Over het leren herkennen van wat er allemaal belemmerend of bevrijdend kan werken. Vooral dat laatste kan een hele klus zijn, omdat je lang niet altijd herkent wat je belemmert of bevrijdt; en wat je niet herkent bestaat meestal niet voor je. Dus wat valt er dan te bevrijden?

Ook in het lesgeven voel ik me regelmatig geconfronteerd met de vraag: waarom erover praten of schrijven? Ga maar gewoon zitten en ga het zelf maar ervaren. Ik kan het toch niet echt uitleggen. Ik kan er alleen maar, zo goed en zo kwaad als ik kan, naar verwijzen. Pas als je het zelf gaat ervaren, ga je beseffen wat ik bedoel.

Maar ja, als je er niet in ieder geval een beetje over hoort, iets geschetst krijgt van wat er mogelijk is, herken je dan wat je ervaart? Blijf je dan nieuwsgierig, toegewijd aan je oefening? Het zijn niet de minste leraren die erop wijzen dat niemand het redt zonder de aansporing en stimulans van leraren en mede-beoefenaars. Dat is ook mijn eigen ervaring. Dus ook al leer je het niet door erover te horen, of te lezen, het is de vraag wat je leert zónder erover te horen of te lezen. Een mooie paradox.

Naar mijn gevoel werkt het net zo met eenvoud. Als je, in alle complexiteit van ons moderne bestaan, meer eenvoud zoekt in je leven, wat is dat dan? Hoe doe je dat? De kans is groot dat je naar voorbeelden op zoek gaat. Lezen, filmpjes op YouTube bekijken, er met je vrienden over praten. Op de een of andere manier zal wat je erover hoort, of leest, mee gaan werken in hoe je eenvoud in je leven brengt.

Ik heb meerdere mensen gecoacht die het lastig vonden om in de veelheid van mogelijkheden die hun leven en werk hen bood, hun weg te vinden. Het waren intelligente mensen, die zich er van bewust waren dat de ene keuze niet principieel beter was dan de andere. Omdat het daardoor voor hen complex bleef, kwamen ze steeds vast te zitten. Een eenduidige oplossing voor al die verschillende keuze-situaties was er natuurlijk niet, maar ze zochten wel naar meer eenvoud. Die vonden ze door te leren zichzelf in dat soort situaties steeds de vraag te stellen: “wat is eenvoud nu?” Het effect op hun gemoedsrust was indrukwekkend. Het leven werd er niet minder complex van, maar in hun beleving ervan ervoeren ze meer eenvoud.

Dat vind ik mooi van schrijven over eenvoud: zo’n ervaring te kunnen beschrijven. Hoe eenvoudig het is om meer eenvoud in je leven te ervaren door jezelf telkens een simpele vraag te stellen. Dat het dus niet een kwestie is van eens en voor al weten wat eenvoud is, maar het in iedere nieuwe situatie opnieuw te zien ontstaan, opnieuw vorm te geven. Dankzij het leren leven met zo’n vraag.

Dat vind ik mooi van schrijven over eenvoud: dat ik telkens nieuwe vragen krijg die me weer méér doen stilstaan bij dit onderwerp, waardoor het steeds meer kleur en diepte krijgt.

Wat is eenvoud?

Sinds ik dit blog begonnen ben krijg ik af en toe de vraag: wat betekent eenvoud nu eigenlijk voor jou? Welke definitie hanteer je?

De vraag is logisch. In onze westerse manier van doen is dat vaak hoe we het benaderen: we willen graag weten hoe het zit, stellen vragen en willen daar een antwoord op. Liefst ook een eenduidig antwoord. Dat begint al vroeg: ‘Papa, wat is dat?’ ‘Mama, waarom is dat zo?’ Een kind kan meer vragen stellen dan een wijze kan beantwoorden luidt het gezegde, en dat herken ik ook van mezelf. Mijn moeder kon horendol worden van het gevraag van mij en mijn zus. Ook ik leerde die gewoonte verder aan, toen ik naar school ging, ging studeren, ging werken. Vragen stellen is goed, antwoorden krijgen nog beter, want dan wist je het. Of je kon het ermee eens zijn, of niet. In dat laatste geval kon je in discussie, of dialoog. Je voegde zo kennis toe; en soms zelfs wat wijsheid.  

Dat werkt naar tevredenheid, tot je ontdekt dat antwoorden vaak niet zo eenduidig zijn. Dat meerdere antwoorden mogelijk blijken. Dat ze je niet verder helpen. Dat is niet te voorkomen; dat gebeurt gewoon als je door blijft leven. En het wordt zeker onhoudbaar als je gaat mediteren, zoals ik. Dat was wel spannend, want ik houd van duidelijkheid. Maar het bleek ook een ‘blessing in disguise’, omdat het me leerde verkeren met de veelheid aan mogelijke antwoorden die het leven zo rijk en waardevol maakt. Een antwoord hoefde niet meer eenduidig te zijn, om mijn gevoel van onzekerheid op te heffen. Het mocht me inspireren om zelf verder te kijken, te voelen, te ontdekken. Nu voel ik me senang bij de erkenning dat veel, zo niet alle, vragen nooit een eindig antwoord zullen kennen. Bij het besef dat dat misschien wel het mooiste is om te ‘weten’: dat we het nooit ècht zullen weten.

In die geest ben ik ook dit blog over Eenvoud begonnen. Niet om het te definiëren en vanuit die definitie erover te schrijven, om de lezers er iets over te vertellen. Zoals de boekjes die ik erover las deden. Dat is een manier, maar het is niet de mijne. Althans, niet met dit onderwerp en dit blog. Ik heb er wel inleidingen over gegeven in zen-weekends en –dagen. Toen heb ik voor de grap ook de betekenis gegeven die in mijn oude Van Dale als eerste genoemd stond: “de hoedanigheid van weinig samengesteld, niet ingewikkeld te zijn”.

Het leverde veel hilariteit en weinig inzicht op. Zelfs geen wens om het te exploreren. Er stonden uiteraard ook nog meer omschrijvingen genoemd, maar ook dat blijven woorden: ongekunsteldheid, afwezigheid van praal, argeloosheid. Die woorden geven ons een idee, daar gaan we dan over nadenken, we worden misschien uitgedaagd om onze eigen definitie van eenvoud te verzinnen; en dan weten we hoe het zit. Volgende onderwerp.

Maar heb je dan eenvoud ervaren?

Als ik in mijn verkenning van eenvoud tot dusver iets heb geleerd, dan is het dat je eenvoud niet kunt denken. Dan blijft het een woord van twee lettergrepen.

Je kunt eenvoud wel ervaren. Zoals de deelnemer aan dat zen-weekend over eenvoud, toen ze na afloop thuis op mijn suggestie alle posters, kaarten, foto’s en zo meer van de deur verwijderde; en ervoer hoe rustig het daardoor werd in haar hoofd. Hoe eenvoudig. Of in dat eenvoudige zinnetje over de honden van USAR in Beiroet – dat in één klap, méér dan ál het andere, de verlammende daadkrachtloosheid duidelijk maakt waardoor 2750 ton hoogexplosief materiaal 6 jaar in een loods kon blijven liggen.

Eenvoud toont zich, in je ervaring. Eenvoud toont zich, in je denken. En daarmee in wat je zegt, doet, schrijft. Of misschien wel meer: in hóe je zegt, doet, schrijft. Soms is het er, soms niet. Het gaat er voor mij om te (leren) herkennen wanneer het er is. Dat is meestal als ik er niet te hard over nadenk.

De Libanon

Temidden van alle coronanieuws, aankondigingen van een hittegolf en hoe je daarin te gedragen komt het nieuws binnen van een ontploffing in de haven van Beiroet. Ik volg de liveblog van de NOS en al scrollend, lezend en kijkend dringt weer diep het besef door van de absurditeit van de werkelijkheid. Wat de meeste indruk maakt:

De amateur-filmpjes gemaakt met mobiele telefoons. Ze laten zien hoe onverwacht de ramp zich voltrekt. Het begint met beelden van de grote brand en rookwolken, op zich al angstaanjagend. Dan is er die voor mij onhoorbare klap. En de enorme schokgolf die letterlijk zichtbaar is, vermoedelijk door de hitte, rook en het stof die hij wegblaast in een perfecte cirkel. Je ziet het maar even, dan tollen alle beelden in de rondte omdat de mensen die de telefoons vasthouden door de schokgolf worden getroffen. Zijn ze gewond?

Er is 2750 ton ammoniumnitraat ontploft. Dat ambtelijk-precieze getal moet iets suggereren over de omvang van de ramp, maar blijft een abstract feit in die weggevaagde haven. Er staat nog iets overeind, maar wat het is kan ik nog steeds niet onderscheiden. Het ziet er uit als een rotsblok. Het wordt een iconisch beeld, net als het omvergeblazen cruiseschip.

De tranen van de gouverneur en de ontzetting van de burgemeester, terwijl al snel blijkt dat bij iedereen bekend was dat dit pakket hoogexplosief materiaal sinds 2014 in de haven lag opgeslagen, en er ondanks alle afgegeven waarschuwingen niets mee is gedaan. Ja, om zoveel nalatigheid moet je wel huilen en ontzet zijn, zelfs – of misschien wel juist – als je er mede-verantwoordelijk voor bent.

De spontaan door Israël aangeboden hulp. Mededogen bestaat dus nog in deze door ‘oog-om-oog, tand-om-tand’ verscheurde regio.

“De schuldigen zullen gestraft worden”. Maar wie is niet schuldig, en wie zal dan wie straffen? Zal het zoeken naar ‘de schuldigen’ de verantwoordelijken en nalatigen ongemoeid laten?

De vrouw die met haar dochter op straat loopt en tegen de politici en bestuurders roept: “Ga wég, ga gewoon wég, we doen het zelf wel.” Hoe wanhopig kun je worden?

Terwijl haar dochter, ondanks haar  moeder’s aandrang, de Libanon niet wil verlaten, want “Nee mama, er is hoop.”

De galgen die in elkaar getimmerd en opgericht worden, voor alle politici en bestuurders die het land in een corrupte greep van niet-handelen houden. Het blijft toch hopelijk bij een symbool?

En dan, ergens, dat zinnetje. In de stad waar de noodtoestand is uitgeroepen; in al deze ravage, woede en wanhoop; temidden van alle doden, duizenden gewonden en nog steeds vele vermisten; tussen alle pogingen om gewonden te redden, dakloos geworden mensen onderdak te verschaffen en vermisten op te sporen; dit allemaal omdat er een pakket hoogexplosief materiaal, dat al zes jaar willens en wetens in een havenloods lag opgeslagen, ten langen leste is ontploft:

dat zinnetje dat zegt dat het Nederlandse Search en Rescue team donderdagochtend, anderhalve dag na de explosie, niet meteen met hun hondenteams aan het werk kan. Omdat de honden niet mee mogen in de bus, vanwege lokale veiligheidsmaatregelen.

Voor zulke verpletterende absurditeit buig ik mijn hoofd. En ik wil er eenvoudigweg van getuigen. Omwille van die Libanese moeder, haar dochter, en al die andere wanhopigen, gewonden en doden.

Niet-denken

Wanneer ik vanochtend achter mijn laptop schuif om dit stukje voor het blog te schrijven, weet ik nog niet wat ik ga schrijven. Maar als ik iets heb geleerd over schrijven dan is het dat ik er vooral niet te hard over moet gaan nadenken.

Voordat ik met dit blog begon deed ik al maandenlang elke ochtend, na mijn zitmeditatie, een schrijfsessie. Het was een tip in een boekje over schrijven en schrijvers. Een grote valkuil bij schrijven is dat je gaat zitten wachten op inspiratie, stond er in het boekje. Dat herkende ik. Maar inspiratie vormt maar een deel van het schrijfproces; schrijven moet ook een routine worden. En een routine ontwikkel je door iets gewoon langere tijd achter elkaar elke dag te doen. Je moet het oefenen, net als het spelen van gitaar, tennis of mediteren. Ook dat herkende ik allemaal.

Omdat ik graag wilde schrijven was het niet zo moeilijk om de tip op te volgen. Ik zette me elke ochtend achter de secretaire die al jaren in mijn kamer stond, vrijwel ongebruikt. Dat was ook een tip: zoek een goede schrijfplek. Die stond dus al klaar.

Ik besloot ook om gewoon met pen en papier te gaan schrijven. De ouderwetse fysieke handeling van een pen die over het papier beweegt geeft een heel ander gevoel dan typen op een toetsenbord. Het zet iets anders in beweging in me. Dat had ik, om te leren schrijven als routine, kennelijk weer nodig.

Net als vanochtend wist ik dikwijls niet wat ik zou gaan schrijven als ik achter mijn bureautje ging zitten. Maar de routine vroeg om te gaan schrijven. Nadenken hielp niet, dan kwam er alleen maar iets gekunstelds uit, of niets. Dus leerde ik om mijn pen op papier te zetten en te beginnen. Desnoods met de zin ‘ik weet niet wat ik ga schrijven’. En wonderlijk genoeg begon er dan vanzelf iets los te komen. Alsof de fysieke beweging van de pen op papier ook het mentale proces van schrijven op gang bracht. En vaak verraste ik mezelf met wat er dan allemaal uit die pen rolde.

Ook dat verschijnsel herkende ik eigenlijk wel, uit andere situaties. Niet nadenken over wat ik vandaag als eerste ga doen, maar gewoon dat gaan doen wat zich als eerste blijkt aan te dienen – want meestal plopt er vanzelf wel iets naar boven. Niet van te voren diep nadenken over een moeilijk gesprek, maar er open in gaan en kijken hoe het loopt. Varen op intuïtie dus, in plaats van koersen op controle. Het niet allemaal van te voren al hoeven weten, maar vertrouwen op wat in feite een dieper weten is. Want het zit er allemaal wel, en als het niet gehinderd wordt door al te veel nadenken dan komt het vanzelf naar boven als je het nodig hebt.

Dat het zo werkt moest ik herontdekken voor het schrijven. Daar hielpen die dagelijkse schrijfsessies bij. Allemaal geen hogere wiskunde. Maar doe het maar eens. Want dat denken werpt toch maar al te vaak van alles aan barrières op.

Al doende begon ik ook steeds meer te zien dat ik, als het om eenvoud gaat, daar niet zozeer over hoef na te denken en te schrijven; maar dat het misschien wel veel meer gaat om vanuit eenvoud te schrijven. Want dan toont het zich. Zoals vandaag, met dit stukje.