Een paar jaar geleden hoorde ik een praatje van Simon Sinek over impact. Simon Sinek is een beroemd expert op het gebied van leiderschap en heeft een hele nuchtere, gezond-verstand-kijk op dat onderwerp. Over impact vertelde hij (mijn vertaling uit het Amerikaans): “ik ontmoet steeds maar weer van die mooie, fantastische, idealistische, hardwerkende, slimme jongelui. Ze zijn net afgestudeerd. Ze zitten in hun startersbaan. Ik ga even bij ze zitten en vraag: “Hoe gaat het?” Zij: “Ik denk dat ik mijn ontslag neem.” Ik weer: “Waarom?” Zij op hun beurt: “Ik heb geen impact.” Zeg ik “Je bent hier acht maanden…”
Het zijn geloof ik inmiddels zelfs niet meer alleen de jonge starters die geloven dat alles wat je doet of wilt direct effect heeft of direct gebeurt. Het hoort wel bij jeugd volgens mij, ik herinner het me van mezelf tenminste ook wel. Het is deel van je (vak)volwassenwording, leren dat sommige dingen tijd kosten. Het impact-woord is inmiddels ook overgewaaid uit Amerika naar ons land, begreep ik vorige week uit een gesprek met een collega. Net als zoveel andere zaken hebben we het geadopteerd, het woord en de verwachting die kennelijk bij het woord hoort. Sinek licht in zijn praatje vervolgens toe dat de zaken in het leven die impact hebben, d.w.z. “een (krachtige) invloed/inwerking” aldus mijn Engels-Nederlandse Van Dale, allemaal tijd kosten: voldoening in werk en leven, relaties, (levens)vreugde, vertrouwen. Hij vergelijkt het met de berg en de top van de berg: impact is de top, je bereikt het alleen als je de berg op gaat.
Ik waag het slechts gedeeltelijk eens te zijn met deze leiderschaps-goeroe. Om meerdere redenen vind ik de vergelijking met de berg en de top niet zo geslaagd. Die suggereert ten eerste dat het bij het bereiken van de top klaar is. Je voelt eigenlijk meteen al aan dat dat misschien niet helemaal klopt. In mijn ervaring is het eerder een wandeling door een heuvelachtig landschap, met af en toe een steile klim, gevolgd door een afdaling die soms ook steil, en soms geleidelijk is, en regelmatig gewoon een mooi breed dal waarin je redelijk gemakkelijk loopt. En dat kan je hele leven doorgaan, omdat je steeds meer gaat zien, je vaardigheden steeds verder verfijnen, en je daar steeds meer voldoening van ervaart omdat het leidt tot meer vertrouwen, betere relaties, grotere levensvreugde. Ik merk het zelf bijvoorbeeld extra op nu ik weer een baan heb, in een voor mij nieuw werkveld waarin ik veel nieuws heb te leren.
Maar er is nog een belangrijker punt waarom ik die vergelijking met de berg en de top niet geslaagd vind. Hij suggereert namelijk ook dat impact om grootse prestaties gaat. Zeker, je kunt impact hebben door grote dingen te doen: een bedrijf oprichten, een belangrijke uitvinding doen, een oplossing vinden voor een groot probleem waar (een deel van) de wereld mee kampt. Helaas is dat voor slechts enkelingen weggelegd, de meeste mensen moeten het met minder doen. Althans, als je alleen dat soort zaken beschouwt als ‘impact-vol’. Het kan al helpen als je ‘de wereld’ waarop je impact kunt hebben ziet als ‘de wereld om mij heen’ – mijn gezin, familie, buren, vrienden, kennissen, collega’s, mijn buurt, wijk, stad. Wat je doet in jouw omgeving heeft een uitwaaierend effect dat dikwijls groter is dan je je realiseert. Als ik mijn voortuintje leuk inricht met bloeiende planten genieten niet alleen ikzelf en mijn buren daarvan, maar ook de toevallige passanten door de straat. Om het bodemleven, vlinders, bijen en vogels nog niet eens te noemen. Bovendien blijkt dat het anderen ook kan aansteken om wat tegels te wippen en plantjes te zetten, zo las ik in de krant dit weekend. En die hebben dan ook weer dat uitwaaierende effect. Voordat je het weet pimpt de hele wijk zijn voortuintje omdat jij ermee bent begonnen, zonder dat je dat effect zelfs maar beoogde.
Zo kan er dus impact zijn op op kleinere schaal – zowel geografisch als qua activiteit zelf. Een van de dingen die veel mensen eigenlijk heel goed weten is dat de kleinste dingen veel impact kunnen hebben. Wie voelt zich niet beter als hij een glimlach geeft of ontvangt? Het kan je dag ineens een andere wending geven. Een praatje met een buur of met een compleet onbekende, iemand die je voorrang geeft met je fiets vol boodschappen terwijl je het niet hebt, een kind dat naar je lacht of omgekeerd. Gedurende de corona-lockdowns hoorde en las ik veel van dat soort voorbeelden. Mensen die regelmatig vrijwilligerswerk doen herkennen het denk ik ook wel. We zeggen toch ook zo vaak dat geluk in kleine dingen zit. Zo is het, wat mij betreft, met impact ook. Wat je, in omstandigheden waarop je verder weinig invloed hebt, nog wel kunt doen kan een wereld van verschil maken. Juist als je je niet te veel afvraagt of het wel impact heeft wat je doet. Op een snikhete dag samen met een groepje volwassenen en kinderen vellen papier versieren met een tekening of zo en daar waaiertjes van vouwen, zodat je je eigen ventilatortje hebt. De dag erna plotseling een kinderhandje dat je aantikt, een van die kleine meisjes van gisteren die jou nu een zelfgemaakt waaiertje geeft, handen nog vol plaksel en glittertjes, een stralend gezichtje. Grote glimlach, wederzijds. Impact.
Terwijl iedereen met zomervakantie gaat, ga ik voor het eerst in anderhalf jaar weer echt aan het werk. Niet dat ik (alleen maar) heb stilgezeten in die tijd, maar van zo’n zestig tot tachtig uur werken in de week naar misschien tien à vijftien uur voelt wel als ‘niets doen’. Een beetje alsof je na 120 km/uur op de snelweg ineens op een dorpsstraatje rijdt waar je maar 30 kunt. In het begin gaat dat wat hotseklotserig, met een onderliggend, wat onrustig, gevoel: moet ik niet iets doen? Nee, ik moet niets doen. Nee, ik mag hier nu 30. Na een tijdje went dat wel, wordt het vaak zelfs aangenaam, en ga je fietsen in plaats van autorijden. Letterlijk en figuurlijk. Het hoeft immers niet snel, snel. En wat je eventueel wel moet doen, ach, dat kan morgen ook wel. Tijd genoeg.
Zo werkt het, als je tenminste niet toegeeft aan dat onrustige gevoel van ‘ik moet iets doen’. Dat valt nog niet mee, want het vraagt een bewust zijn van iets wat merendeels onderbewust is. Als je jarenlang altijd maar tijd tekort bent gekomen kan die grote lege ruimte van weinig of niets hoeven behoorlijk ontregelend zijn. Voordat je het weet vul je hem weer op met van alles en nog wat, om dat ongemakkelijke onrustige gevoel er weer onder te krijgen. Geholpen door wat culturele normen waar het in dit blog al eerder over is gegaan, als ‘nuttig zijn’, ‘je tijd goed besteden’, ‘ledigheid is des duivels oorkussen’, enzovoort, vul maar in. Ik heb het allemaal voorbij zien komen, in die anderhalf jaar van ledigheid, en nog wel meer ook. Zo’n beetje alle gevoelens die mensen kunnen hebben als ze werkloos raken of met pensioen gaan. Ik heb veel respect voor mensen die daar goed mee kunnen omgaan en hun herwonnen vrije tijd op een gebalanceerde manier weten te genieten. Nuttig, plezierig, waardevol, of niet, maar wel in een ritme dat hen kennelijk past.
Zo’n ritme had ik ook wel zo’n beetje gevonden, al was ik er nog niet helemaal aan gewend. Opnieuw aan het werk, in een werkveld waar chaos en hectiek normaal lijken te zijn, betekent dus ineens weer een ritme-wisseling. Het doet me denken aan mijn jeugd, toen ik muziek maakte, en ik stukjes en stukken leerde spelen waarin je van dat soort ritmewisselingen tegen kon komen. Zat je net lekker in het ene ritme, moest je ineens over naar het andere. Ook dat ging in eerste instantie altijd van je hotseklots, en het kon flink oefenen vergen voordat het soepel verliep en het eruit kwam zoals het bedoeld was. Dan kon ik ook weer genieten van de spanning die de muziek daarvan kreeg. Zo’n stuk was van meet af aan een avontuur, waarvan ik in het begin nog niet wist of ik het aan zou kunnen, maar waarin ik geleidelijk aan al struikelend mijn weg vond, zodat het een avontuur werd dat hanteerbaar was. En het bleef een avontuur, routine kon het nooit worden want dan was het geen muziek meer. Ook nu maak ik dat mee met mijn Japanse bamboefluit, die eigenlijk meer een vorm van mediteren is dan een instrument om muziek mee te maken. Alleen al die andere insteek is een avontuur op zich voor iemand met een westerse klassieke muziek-ondergrond. Geluid krijgen uit de fluit is het volgende avontuur, dat ook nooit stopt, hoe lang je hem ook speelt. Hoe meer je het ‘probeert’, ‘je best doet’, hoe minder het lukt. Maar probeer maar eens niet te proberen – dat is een prachtige paradox. En dit alles geldt onverkort voor de stukjes en stukken die ik leer spelen/mediteren. Voor avontuur hoef je niet de deur uit, telkens weer je eigen grenzen tegenkomen en je er niet door laten weerhouden om verder te gaan kan ook thuis aan tafel.
Maar goed, een ander ritme dus nu weer, een nieuwe spanning, een nieuw avontuur. Ik merk het aan mezelf, maar ook aan mijn kat Snuitje die zoals elk dier zuiver aanvoelt dat er iets anders in de lucht hangt en daar wat ontregeld op reageert. Vrouwtje weg, vrouwtje weer thuis, maar hoe zit dat precies? Wel naar buiten, niet naar buiten, maar wanneer dan? Erover nadenken doet ze vermoedelijk niet, maar haar routines zijn duidelijk in de war. En hoewel ik nu niet meer wat verdwaasd heen en weer loop, zoals vorig jaar pal na de verhuizing, moet ik wel het koppie erbij houden om op de juiste tijd op de juiste plek te verschijnen. Komt er bij het werken een heel arsenaal aan routines, gewoontes, vaardigheden en wat al niet naar boven waarvan ik telkens moet afwegen of en hoe het inzetbaar is in deze situatie die zich hier, nu, voordoet. Vol energie het nieuwe ritme inoefenen, maar niet te hard van stapel lopen – ritme en tempo zijn immers niet hetzelfde. Kan ik in deze ritmewisseling blijven luisteren, aanvoelen – ‘playing is listening’ tenslotte, aldus een japanse bamboefluit- leraar. Hoe speel ik dit nieuwe stuk in mijn leven zó, dat het weer muziek kan worden?
Altijd is er een maat die immer hetzelfde is. Zoals nu de maandelijkse alarm-oefening op de eerste maandag van de maand. Avontuur kan alleen avontuur zijn als er ook iets is dat altijd gewoon hetzelfde is.
Moet er, om te kunnen schrijven, ergens iets schuren in je? Die vraag komt vandaag op als ik aan dit blog wil beginnen. Meestal dienen onderwerpen zich gemakkelijk aan, vandaag wat minder. Natuurlijk kan ik ook schrijven over iets dat ik gewoon waarneem, mooi vind. Dat doe ik ook wel, en dan merk ik juist hoe woorden maar al te gemakkelijk tekort schieten, en wil ik eigenlijk alleen een plaatje laten zien. Kijk maar… Maar ja, zie jij hetzelfde wat ik zie? En heb je er dan een vergelijkbare (schoonheids)ervaring bij? Of haal je je schouders op, geen idee wat ze bedoelt, en ga je door met waar je mee bezig was. Geen idee, kan ik niet weten – ook niet als ik me wel in woorden uitdruk trouwens. Doet het ertoe? Tja….Dat hangt er van af op welk niveau je dat bekijkt. Bezien vanuit het grotere geheel niet. De wereld draait wel door, ook als ik geen snaar raak met mijn stukje of plaatje.
Wat mij dit weekend treft zijn de stukjes van drie columnisten in de twee kranten die ik lees. Alle drie stoppen ze met hun column, twee worden weer verslaggever. Eén van hen benoemt dat hij merkte steeds vaker stil te vallen bij wat hij waarnam. Het leek me niet uit een gebrek aan schuren, eerder misschien een teveel, waarbij woorden tekort schieten. De andere twee wilden weer achter hun bureau vandaan, het veld in. Een verlangen naar engagement?
Er zijn ook veel stukjes deze week, in de kranten en online, over Remco Campert. Ze benadrukken alle de lichtvoetigheid in zijn schrijven. Relativering, ironie. Een columniste schrijft dat juist dát minder was geworden bij hem. Alsof het moeilijker was om de gebeurtenissen in het leven en de wereld op die manier te beschrijven. Je kunt je eigen leven met ironie en lichtvoetigheid beschouwen, onze gezamenlijke jaarlijkse vakantieneurose, gemiddeld politiek gedoe in gemeenteraden of het parlement over zetels of bonnetjes. Maar vluchtelingencrisis, toeslagenaffaire, stikstofbeleid zijn niet bepaald onderwerpen die zich daar makkelijk voor lenen. Dan moet je wel heel erg ver uitzoomen om te relativeren, zo’n beetje de ruimte in vermoedelijk waar het belang van de mens volledig nietig wordt. Al loop je tegenwoordig de kans dat je daar dan Elon Musk tegen komt, die aan het proberen is die nietigheid te ontvluchten.
Maar als gewoon mens hang je niet in de ruimte, en velen zelfs niet (meer) in een vliegtuig. Als mens bekijken we dit soort gebeurtenissen vanuit het menselijk perspectief en dat laat bij veel leed weinig ruimte voor ironie en lichtvoetigheid. Wie het probeert raakt snel de verkeerde snaar bij zijn medemens. Campert zal dat goed aangevoeld hebben, want voor ironie en lichtvoetigheid moet je wel een goed gevoel hebben voor wat je medemens kan dragen. En misschien is het ook wel wat die drie columnisten drijft in hun stoppen. Wordt wat er gebeurt te groot om te becommentariëren of te duiden, is beschrijven alleen al een taak van jewelste? Of moet er misschien wat minder gelet op bijvoorbeeld intern politiek gekrakeel en meer op de kwesties zelf die het gekrakeel uitlokken?
Weten doe ik het allemaal niet, het viel me wel op, die stilvallende commentaren. Als er iets schuurt roept dat vragen op, en ga je onderzoeken. Als het te veel schuurt, worden dan de vragen te groot? Is er dan een ander perspectief nodig, en zoek je dat in een andere rol? Val je stil? Voel je onmacht?
Is er dan de poëzie, de bloem, de grote boom voor je raam, die je een andere dimensie laten zien? En daarmee het gevoel kunnen geven dat er altijd weer een volgende stap te zetten is? Een volgend woord te schrijven?
Rust roest, zegt een oud spreekwoord. Ik was er bijna in gaan geloven. Zo’n anderhalf jaar zonder noemenswaardig ‘werk’ heeft goed doen ervaren dat leven zonder veel verplichtingen of deadlines betekent dat ‘tijd’ er niet zo erg toe doet – er is immers zat van –, en dat het daardoor heel makkelijk wordt om dingen die je wel wilt of moet doen voor je uit te schuiven. Alle tijd hebben betekent dat het morgen ook wel kan. En er is altijd morgen. Althans, dat is de onderliggende aanname. En voordat je het weet is er zo een week voorbij, waarvan je je dan achteraf afvraagt wat je nu eigenlijk gedaan hebt.
Gisteren las ik een mooi stuk in de krant over werk, en onze verhouding ertoe. Die (b)lijkt nog steeds sterk beïnvloed te zijn door het bijbelse ‘werken in het zweet uws aanschijns’. En het daaruit voortvloeiende calvinistische arbeidsethos. Zo zie je maar, je kunt de kerk goeiedag zeggen, niet meer geloven in een god, een geheel materialistisch leven lijden, en toch nog steeds beheerst worden door een bijbeltekst. Onbewust natuurlijk.
Ook de industriële revolutie heeft een duit in het zakje gedaan en heeft ertoe geleid, aldus het artikel, dat we ons leven zijn gaan indelen in ‘werk-tijd’ en ‘vrije tijd’; en dat onze tijdsbeleving zelf is veranderd: van een natuurlijk, dynamisch gegeven waarop je meebeweegt zoals de seizoenen, naar iets wat je ‘besteedt’, net als geld. Dat heeft nogal wat consequenties. Zo wordt tijd dus kostbaar, heb je er tekort van, of teveel; net als geld. Tijd wordt een ‘commodity’, in plaats van iets natuurlijks. Je tijd is dan ‘om’, of voorbij, je mag hem niet verspillen. Door mijn zenmeditatie-beoefening was ik me al langer bewust van het merkwaardige verschil tussen mijn tijdsbeleving en de kloktijd die ons leven beheerst. Vanuit de pure tijdsbeleving is er altijd tijd, nooit een tekort of teveel, nooit een verspillen of goed gebruiken; in tijdsbeleving is het niet zo dat je tijd hébt, je bént tijd. Zak diep genoeg in dat gevoel, en het hele begrip tijd verdwijnt.
Dat is een aangenaam gevoel, alleen niet erg handig als je afspraken hebt; althans niet in onze contreien. In Griekenland bijvoorbeeld schijnt het niet erg te zijn als je in plaats van de afgesproken dinsdag om 10.00 uur, woensdag om 11.00 uur verschijnt. Maar zo werkt het in ons calvinistische en geïndustrialiseerde land nog steeds niet. Dat lijkt fijn, die afspraak is afspraak, maar het levert ook problemen op. Want als je bijvoorbeeld gepland hebt dat een project op 31 mei ’s middags wordt opgeleverd, en het blijkt niet te lukken, dan heb je een probleem. Als in een procedure binnen 5 dagen gereageerd moet worden en er is meer informatie nodig zodat het 7 dagen duurt, is er een probleem. Iedereen kent daar wel voorbeelden van. Mijn voormalige leraar modern Grieks riep dan ook ooit eens in pure frustratie uit dat dat Nederlandse geplan alleen maar chaos veroorzaakte – en gaf toen dat voorbeeld van Griekse afspraken dat ik hierboven al aanhaalde. Ik blijf het geinig vinden, en tegenwoordig denk ik zelfs: hij heeft ook wel een beetje gelijk. Want het kan fijn zijn als iemand op tijd op een afspraak verschijnt, maar het gedoe dat we hebben rond planningen is dat allerminst. Als je dan ook nog weet dat veel planningen uitgaan van wanneer iets af móet zijn in plaats van wanneer iets af kán zijn – kortom van volstrekt irreële aannames – dan is het inderdaad een recept voor chaos.
Het zou allemaal nog tot daaraantoe zijn als we het relatieve van al dat gedoe konden zien. Maar daar schort het ook nogal eens aan. Als je denkt dat wat je wil dat er gebeurt ook móet gebeuren, dan is er niet zoveel ruimte voor een ander verloop der dingen. En daar zit dan het werkelijke probleem. Met planning, en tijd. Maar ook met werk – zo zijn we weer terug bij het krantenartikel. Want dat ging, naast het tijdsaspect, ook in op het fenomeen dat we tot aan onze dood door onze verhouding tot, en opvattingen over, werk worden beheerst. Niet slechts tot het moment van ons pensioen dus. Want zelfs dan blijkt het nog heel moeilijk om onszelf vragen te stellen als: is mijn werk wel zo belangrijk? Ben ik wel vervangbaar? Is het wel nodig dat ik zo hard werk? En als we ze al stellen, om er dan een eerlijk antwoord op te geven. Misschien niet vreemd voor iets waar we zo’n groot deel van ons leven aan besteden. En waar we kennelijk ook in elk geval deels ons gevoel van waarde aan ontlenen.
Het zijn natuurlijk wel de vragen en overwegingen van degenen die kunnen kiezen of ze veel of weinig, langer of korter willen werken. Wie niet, of maar net kan rondkomen, en niet kan sparen voor vroeger of extra pensioen, komt slecht aan dit soort vragen toe. Of heeft er juist wel een heel helder antwoord op waar hij of zij verder niets mee kan omdat de rekeningen nu eenmaal moeten worden betaald. Het stuk ging dan ook over de zgn. bullshitbanen – de banen waarvan niet zo duidelijk is waartoe ze nu eigenlijk echt dienen. Maar daar zijn er kennelijk wel steeds meer van. En voor veel mensen is werk ook iets dat ze niet alleen moeten, maar ook willen doen; iets dat status geeft, of je tot zelfontplooiing brengt. Bovendien is het steeds meer iets dat overwegend aangenaam moet zijn. Ook dat was volgens het artikel in het verleden heel anders: dat ‘zwoegen in het zweet…’ hield ook in dat werk niet aangenaam hoefde (of zelfs mocht?) zijn. Maar juist door de extra verwachtingen ten aanzien van werk zijn die kritische vragen dus eigenlijk alleen maar moeilijker te stellen en te beantwoorden. Immers, voor je zelfbeeld en zelfwaardering hangt er alleen maar meer van af.
Nu ik aan het solliciteren ben triggert zo’n artikel me wel. Zowel in hoe ik tot anderhalf jaar geleden zelf in mijn werk zat – zeer calvinistisch…. –, als hoe ik er nu tegen aan kijk en wat ik nog graag zou willen. Dat calvinistische, daar mag ik mee oppassen; want al is het er wel goeddeels af, het blijft op de loer liggen. Oude gewoontepatronen sterven niet makkelijk af. Vooral het nuttigheidssyndroom, dat mijns inziens deel uitmaakt van die calvinistische houding: wat je doet, hoe je je tijd besteedt – het moet wel nuttig zijn. ‘Rust roest’ hoort daar ook bij.
Al die ideeën over werk, wat het is of zou moeten zijn, wat het betekent, of het nuttig is, enzovoort mogen nu rusten en roesten. Intussen tikken mijn vingers dit blog, fluit de merel, word ik wel of niet gebeld over die baan. Mijn aandacht rust in het geluid van de wind, dat klinkt als de beweging van de zee. Beide zijn zich van geen tijd bewust.