Rust roest

Rust roest, zegt een oud spreekwoord. Ik was er bijna in gaan geloven. Zo’n anderhalf jaar zonder noemenswaardig ‘werk’ heeft goed doen ervaren dat leven zonder veel verplichtingen of deadlines betekent dat ‘tijd’ er niet zo erg toe doet – er is immers zat van –, en dat het daardoor heel makkelijk wordt om dingen die je wel wilt of moet doen voor je uit te schuiven. Alle tijd hebben betekent dat het morgen ook wel kan. En er is altijd morgen. Althans, dat is de onderliggende aanname. En voordat je het weet is er zo een week voorbij, waarvan je je dan achteraf afvraagt wat je nu eigenlijk gedaan hebt.

Gisteren las ik een mooi stuk in de krant over werk, en onze verhouding ertoe. Die (b)lijkt nog steeds sterk beïnvloed te zijn door het bijbelse ‘werken in het zweet uws aanschijns’. En het daaruit voortvloeiende calvinistische arbeidsethos. Zo zie je maar, je kunt de kerk goeiedag zeggen, niet meer geloven in een god, een geheel materialistisch leven lijden, en toch nog steeds beheerst worden door een bijbeltekst. Onbewust natuurlijk.

Ook de industriële revolutie heeft een duit in het zakje gedaan en heeft ertoe geleid, aldus het artikel, dat we ons leven zijn gaan indelen in ‘werk-tijd’ en ‘vrije tijd’; en dat onze tijdsbeleving zelf is veranderd: van een natuurlijk, dynamisch gegeven waarop je meebeweegt zoals de seizoenen, naar iets wat je ‘besteedt’, net als geld. Dat heeft nogal wat consequenties. Zo wordt tijd dus kostbaar, heb je er tekort van, of teveel; net als geld. Tijd wordt een ‘commodity’, in plaats van iets natuurlijks. Je tijd is dan ‘om’, of voorbij, je mag hem niet verspillen. Door mijn zenmeditatie-beoefening was ik me al langer bewust van het merkwaardige verschil tussen mijn tijdsbeleving en de kloktijd die ons leven beheerst. Vanuit de pure tijdsbeleving is er altijd tijd, nooit een tekort of teveel, nooit een verspillen of goed gebruiken; in tijdsbeleving is het niet zo dat je tijd hébt, je bént tijd. Zak diep genoeg in dat gevoel, en het hele begrip tijd verdwijnt.

Dat is een aangenaam gevoel, alleen niet erg handig als je afspraken hebt; althans niet in onze contreien. In Griekenland bijvoorbeeld schijnt het niet erg te zijn als je in plaats van de afgesproken dinsdag om 10.00 uur, woensdag om 11.00 uur verschijnt. Maar zo werkt het in ons calvinistische en geïndustrialiseerde land nog steeds niet. Dat lijkt fijn, die afspraak is afspraak, maar het levert ook problemen op. Want als je bijvoorbeeld gepland hebt dat een project op 31 mei ’s middags wordt opgeleverd, en het blijkt niet te lukken, dan heb je een probleem. Als in een procedure binnen 5 dagen gereageerd moet worden en er is meer informatie nodig zodat het 7 dagen duurt, is er een probleem. Iedereen kent daar wel voorbeelden van. Mijn voormalige leraar modern Grieks riep dan ook ooit eens in pure frustratie uit dat dat Nederlandse geplan alleen maar chaos veroorzaakte – en gaf toen dat voorbeeld van Griekse afspraken dat ik hierboven al aanhaalde. Ik blijf het geinig vinden, en tegenwoordig denk ik zelfs: hij heeft ook wel een beetje gelijk. Want het kan fijn zijn als iemand op tijd op een afspraak verschijnt, maar het gedoe dat we hebben rond planningen is dat allerminst. Als je dan ook nog weet dat veel planningen uitgaan van wanneer iets af móet zijn in plaats van wanneer iets af kán zijn – kortom van volstrekt irreële aannames – dan is het inderdaad een recept voor chaos.

Het zou allemaal nog tot daaraantoe zijn als we het relatieve van al dat gedoe konden zien. Maar daar schort het ook nogal eens aan. Als je denkt dat wat je wil dat er gebeurt ook móet gebeuren, dan is er niet zoveel ruimte voor een ander verloop der dingen. En daar zit dan het werkelijke probleem. Met planning, en tijd. Maar ook met werk – zo zijn we weer terug bij het krantenartikel. Want dat ging, naast het tijdsaspect, ook in op het fenomeen dat we tot aan onze dood door onze verhouding tot, en opvattingen over, werk worden beheerst. Niet slechts tot het moment van ons pensioen dus. Want zelfs dan blijkt het nog heel moeilijk om onszelf vragen te stellen als: is mijn werk wel zo belangrijk? Ben ik wel vervangbaar? Is het wel nodig dat ik zo hard werk? En als we ze al stellen, om er dan een eerlijk antwoord op te geven. Misschien niet vreemd voor iets waar we zo’n groot deel van ons leven aan besteden. En waar we kennelijk ook in elk geval deels ons gevoel van waarde aan ontlenen.

Het zijn natuurlijk wel de vragen en overwegingen van degenen die kunnen kiezen of ze veel of weinig, langer of korter willen werken. Wie niet, of maar net kan rondkomen, en niet kan sparen voor vroeger of extra pensioen, komt slecht aan dit soort vragen toe. Of heeft er juist wel een heel helder antwoord op waar hij of zij verder niets mee kan omdat de rekeningen nu eenmaal moeten worden betaald. Het stuk ging dan ook over de zgn. bullshitbanen – de banen waarvan niet zo duidelijk is waartoe ze nu eigenlijk echt dienen. Maar daar zijn er kennelijk wel steeds meer van. En voor veel mensen is werk ook iets dat ze niet alleen moeten, maar ook willen doen;  iets dat status geeft, of je tot zelfontplooiing brengt. Bovendien is het steeds meer iets dat overwegend aangenaam moet zijn. Ook dat was volgens het artikel in het verleden heel anders: dat ‘zwoegen in het zweet…’  hield ook in dat werk niet aangenaam hoefde (of zelfs mocht?) zijn. Maar juist door de extra verwachtingen ten aanzien van werk zijn die kritische vragen dus eigenlijk alleen maar moeilijker te stellen en te beantwoorden. Immers, voor je zelfbeeld en zelfwaardering hangt er alleen maar meer van af.

Nu ik aan het solliciteren ben triggert zo’n artikel me wel. Zowel in hoe ik tot anderhalf jaar geleden zelf in mijn werk zat – zeer calvinistisch…. –, als hoe ik er nu tegen aan kijk en wat ik nog graag zou willen. Dat calvinistische, daar mag ik mee oppassen; want al is het er wel goeddeels af, het blijft op de loer liggen. Oude gewoontepatronen sterven niet makkelijk af. Vooral het nuttigheidssyndroom, dat mijns inziens deel uitmaakt van die calvinistische houding: wat je doet, hoe je je tijd besteedt – het moet wel nuttig zijn. ‘Rust roest’ hoort daar ook bij.

Al die ideeën over werk, wat het is of zou moeten zijn, wat het betekent, of het nuttig is, enzovoort mogen nu rusten en roesten. Intussen tikken mijn vingers dit blog, fluit de merel, word ik wel of niet gebeld over die baan. Mijn aandacht rust in het geluid van de wind, dat klinkt als de beweging van de zee. Beide zijn zich van geen tijd bewust.

Herbezinnen

Het aardige van een grote verandering in je leven is dat het je onontkoombaar aanzet tot herbezinnen. Herbezinnen op wat je doet, hoe je leeft, en waartoe je dat doet. ‘Waartoe’ schrijf ik heel bewust, niet ‘waarom’. ‘Waarom’ vraagt naar verklaringen, redenen; die kunnen velerlei zijn, dikwijls heel onbewust, en in het verleden liggen. ‘Waartoe’ bevraagt je streven, je richting, zal in elk geval deels bewust zijn, en meer bepaald je doen en laten nu vorm geven. ‘Waartoe’ gaat voor mij niet zo zeer over concrete doelen, maar meer in algemene zin over datgene wat je in je leven en werken drijft omdat het belangrijk voor je is. En over datgene wat je puur persoonlijke belang en gewin kan overstijgen. Dat schrijf ik zo niet voor als definitie en norm, ik beschrijf het slechts als mogelijkheid en mijn perspectief.

Herbezinnen is vooral aardig als je met een redelijk neutrale blik kunt kijken naar hoe je leven en werken zich tot dusver heeft ontvouwd, en je nog een toekomstperspectief hebt of durft te hebben. Misschien is het zelfs wel zo dat hoe neutraler je blik is richting verleden, hoe meer perspectief er is voor wat nog rest. Hoe meer ik kijk naar wat er is gebeurd vanuit een beoordeling van goed of slecht, hoe meer ik mezelf zal proberen te beperken tot wat mij goed voorkomt en te voorkomen wat mij slecht voorkomt. Maar nog afgezien van de vraag of ik dat zelf allemaal wel in de hand heb, kan ik ook vraagtekens zetten bij dat (ver)oordelende ‘goed of slecht’. Was het goed of slecht dat ik in 2007, na negen maanden in een zenklooster, weer terugging naar Brabant en een huisje kocht? Die beslissing heeft me veel moeilijkheden en zorgen gebracht, maar was dat slecht? Ik heb er wél mee leren dealen, waardoor ik weerbaarder ben geworden bij forse tegenslagen. En juist door die moeilijkheden en zorgen heb ik weer anderen kunnen helpen, bijv. aan tijdelijke huisvesting in mijn jarenlang onverkoopbare huis. Diezelfde beslissing heeft ook heel veel moois gebracht, en lieve en leuke mensen met wie ik dat samen heb kunnen delen. Ik zou dat niet hebben willen missen, en de kostbare herinneringen eraan geven de rest van mijn leven glans.

Zou ik die moeilijkheden, zorgen en al dat moois niet hebben gehad als ik een ander besluit had genomen? Toen al teruggegaan zou zijn naar Noord-Holland? Of naar een andere plek in Nederland? Dat zal ik nooit weten. Ongetwijfeld waren er andere moeilijkheden, zorgen en heel veel moois geweest. Dat hoort onlosmakelijk bij het leven. Misschien komt het be-/veroordelen van besluiten en keuzes achteraf als goed of slecht wel vooral voort uit het verlangen om géén moeilijkheden en zorgen te hebben, alleen maar moois. De helaasheid hiervan ten diepste kunnen ervaren is een zinvolle uitkomst van zo’n terugblik op je bestaan tot nu toe.

Meer dan een lijstje goede of slechte keuzes en besluiten helpt die helaasheid realiseren ook bij de confrontatie met de vraag: wat nu verder nog? Het brengt alleen al meer realiteitszin: wat ‘ik’ wil is niet noodzakelijkerwijs het beste leidende principe. Al is het maar omdat de wereld er waarschijnlijk geen boodschap aan heeft. Maar belangrijker is dat het je meer open houdt voor mogelijkheden. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst, noch de resultaten die ik als goed kwalificeer, noch degene die ik als slecht kwalificeer. Eigenlijk zegt die kwalificatie meer over mijn verwachtingen en wensen dan over wat er daadwerkelijk is gebeurd. Niets zegt dat eenzelfde besluit nu of morgen hetzelfde gevolg zal hebben als in het verleden. Want niet alleen zal ik anders reageren, omdat ik anders ben; maar ook de omstandigheden zullen altijd anders zijn.

Herbezinnen is aardig als het kan leiden tot dat ‘open’ blijven. Als het komt tot een waarderen van wat er is geweest, of ik het nu moeilijk, zorgelijk of mooi vond, gewoon omdat het er is geweest. En als wat er is geweest me niet afsluit van wat er nog kan komen, maar me sterkt in mijn vertrouwen in de loop van het leven. Als ik mijn ogen open kan houden voor wat zich aandient en me kan realiseren dat het altijd nieuw is, ook al komt het me bekend voor. Als ik mijn ogen open kan houden en dus óók die valkuil zie van het denken: “dat nooit meer”…..

Herbezinnen is aardig…- ook dat is al weer een oordeel, net als zeggen dat het zinloos is omdat wat gebeurd is nu eenmaal gebeurd is. Herbezinnen gebeurt gewoon, als je leven een nieuwe wending neemt. Hoe ouder je bent, hoe meer er langs komt. Dat kan onrustig voelen. Maar over het geheel vind ik het inderdaad toch wel aardig.   

Nagenieten

De maand mei is voor mij altijd een maand waarin veel te genieten valt. Het is de tijd waarin de natuur weer volop tot bloei komt, alsof ze vol nieuw leven zit en dat wil laten zien. Een tijd vol energie en frisse schoonheid die altijd weer nieuw aandoet, en die besmettelijk lijkt te werken op het gemoed van mensen: ook wij fleuren op. De ijsheiligen zijn vertrokken, de loomheid van de zomerse warmte is nog niet gearriveerd, de dagen lengen. De zon laat zich vaker wel dan niet zien, en de zachte regenbuitjes zijn een weldaad voor de natuur.

Deze maand mei lijkt er nog wel meer te genieten dan gewoonlijk. Gisteren vierde ik het feit dat ik inmiddels al weer een jaar hier zit, in mijn huisje in Noord-Holland, dichtbij zee en de leuke stad waar ik geboren en opgegroeid ben. Mei is ook mijn geboortemaand en nu werd ik vijfenzestig. Na vele, vele jaren, kon ik het weer eens vieren met familie en oude vrienden, dankzij mijn verhuizing en ongehinderd door lockdowns. Geen grootse partij ergens op een gehuurde locatie, maar gewoon lekker thuis genieten van een ouderwets gevoel van gezelligheid en vertrouwdheid met naasten die nu geen kleine twee uur, maar hooguit een stief kwartiertje hoeven rijden om bij mij en weer thuis te komen.

Uurtjes rijden deed ik zelf wel, in twee zonovergoten weekenden. Voor een weerzien van vertrouwde mensen en plekken uit mijn achterliggende Brabantse jaren, en een afscheid op die creatieve broedplek voor keramische kunst in mijn oude Brabantse woonplaats. Opnieuw was er de wonderlijke ervaring van ook daar volkomen thuis en vertrouwd zijn al is het mijn thuis niet meer. Een weekend later een Open Huis op het zentrainingscentrum in Drenthe waar ik een paar jaar geleden een nieuw zen-thuis vond. Het werd zo’n dag waarop alles klopt en boven verwachting uitpakt: de zon en de blauwe lucht, de vele bezoekers van nabij en ver, de rondleidingen door de prachtige landschapstuin, de garage sale voor het goede doel; en alles in een sfeer van opgewekte gemoedelijkheid waarin de minuten traag tikken en de uren voorbij vliegen. Met anderhalf uur na het vertrek van de laatste bezoekers alles weer opgeruimd en rustig, alsof er niets was gebeurd.

Dan, tot slot, de open tuinen tour in mijn, en het volgende dorp: rondkijken in de tuinen van anderen die net zo enthousiast zijn over tuinieren als jij en met wie je in gesprek raakt net zo gemakkelijk als met een goede bekende, omdat je die passie deelt. Grote en kleine tuinen, formelere en informelere, open en weids en luw en geborgen, bekende en onbekende groeiers en bloeiers: een overdaad die niet overprikkelt omdat groen dat nu eenmaal niet doet. Integendeel, het is een weldaad voor je zintuigen en je gemoed. Net als de gesprekjes met al die mede-liefhebbers. Tuinmensen blijken leuke mensen, misschien wel omdat ze in zo’n nauwe verbinding staan met de natuur. En daarmee met iets heel wezenlijks in zichzelf – want ook wij mensen zijn natuur.

Daar ging het ook over in de sessie over veerkracht die ik afgelopen zondagochtend in de Alkmaarse bibliotheek gaf. Hoe wezenlijk die verbinding is in ons ervaren van veerkracht, en hoe gemakkelijk we daar uit raken. Maar ook hoe je er telkens weer naar toe terug kunt, omdat het vermogen altijd aanwezig is ook al ben je je er niet steeds van bewust. En zoals iedere keer weer in die zen-sessies is het genieten van wat er in korte tijd bij mensen gebeurt door slechts een simpele oefening. Letterlijk kunnen zien hoe een kramp uit lichaam of gezicht verdwijnt en in die ruimte de ontspanning en een lach tevoorschijn komen. Te ervaren hoe de verbinding in zichzelf, en met de anderen, hersteld wordt, en er een ‘heel mens’ de deur uit gaat, in plaats van een hoofd op benen.

Ik geniet er van na, van al die ervaringen de afgelopen maand mei. Niets is groots of meeslepend – juist in het kleine, ogenschijnlijk gewone, zit vaak iets verrassend moois of indrukwekkends, als je er bij stil staat. Het genieten zit ‘m in de verbinding die je op zo’n moment (weer) ervaart met de mens, de bloem, het licht, de warmte, je bestaan. Een verbinding die er altijd is, ook al onttrekt hij zich soms een tijdje aan het bewustzijn – zoals het kaarslicht in de lichtbeker.

Gras

Gras

is gras

toch?

’t is

overal.

Niets bijzonders

toch?

maar wanneer zie je gras

en wanneer

GRAS…

De schoonheid van verschil

Een paar dagen geleden was ik met mijn oudste vriendin en haar moeder in de Hortus Bulborum, in Limmen. Dat is een bijna honderd jaar oud ‘archief’ van voorjaarsbollen. Meer dan vijfenveertighonderd soorten bollen hebben ze daar, uit een periode die inmiddels al meer dan vier eeuwen beslaat: de oudste dateert uit 1577. De tuin is daarmee uniek in de wereld. Elk voorjaar kun je er gedurende zo’n zes weken terecht om al die historische crocussen, hyacinthen, narcissen, tulpen en fritillaria’s te zien bloeien. Alles liefdevol onderhouden en toegankelijk gemaakt door vrijwilligers.

Het is zo’n verborgen schat, waar je een uurtje of uren zoet kunt zijn, afhankelijk van hoe vaak je met je camera op je knieën gaat om te proberen de schoonheid van een Poetica, Persica of Perfecta in een plaatje te vangen. Of juist het mooiste overzicht van de kleine veldjes met allerlei verschillende bollen. Want daarin verschilt de tuin van al die gewone bollenvelden: er zijn wel veldjes, maar geen eindeloze rijen van dezelfde kleur of soort. Tulpen staan wel bij tulpen, narcissen bij narcissen, fritillaria’s bij fritillaria’s, dus in die zin is er eenheid. Maar de kracht van de schoonheid van de Hortus zit hem erin dat de veldjes de enorme diversiteit van de soort laten zien. Van kleine, wilde tulpjes tot hoge enorme die eruit zien als puddinkjes of ballonnen. Enkelbladige, dubbelbladige, gefranjerde en strakke randjes, met of zonder strepen, strak rood of een subtiel kleurpalet van geel, roze, abrikoos. Een geheel van verschillen, waarin de vorm en kleur van de ene die van de andere extra doet uitkomen. Een vrolijk kleurtapijt waarin ieder zijn eigen plek heeft.

De dag erna zat ik met een groep van negen mensen in een ikigai-workshop. Negen totaal verschillende mensen, met elkaar aan één tafel verenigd in hun eigen, individuele ontdekkingstocht naar hun ikigai*. De kracht van het samen, goeddeels in stilte, bezig zijn brengt ieder dichterbij die goed verscholen ikigai dan ieder alleen voor zichzelf zou kunnen. Tegelijk is ieder er voor zichzelf mee bezig en zitten er aan het eind negen verschillende mensen met negen verschillende ikigai’s. Net zo’n vrolijk gekleurd ‘tapijt’ als van de tulpen in de Hortus. Diezelfde harmonie van eenheid en verschil.

Het doet me denken aan een voorval uit mijn middelbare schooltijd. We zouden met onze klas op werkweek naar Rome. Een paar meiden stelden voor dat we allemaal hetzelfde t-shirt zouden dragen – in die tijd was een bepaald soort gestreept shirt erg hip. In eerste instantie zag ik daar niet zoveel in: we zaten wel in dezelfde klas, maar zo’n eenheid waren we nu ook weer niet. Het duurde een tijdje, een paar meiden verschenen op school in zo’n shirt, iemand kocht er een in een andere kleur. En zo ontstond het toch: het zelfde soort shirt, ieder in zijn eigen kleurstelling, verscheidenheid in de eenheid. Een geheel met eigenheid. En tot slot een fantastische werkweek.

Ergens bij horen, deel uitmaken van een groep, en jezelf zijn. Er lijkt soms een flinke spanning te bestaan tussen die twee. Alsof het deel uitmaken van een grotere groep, een groter geheel, de eigenheid bedreigt of zelfs teniet doet. Of andersom: de eigenheid de eenheid bedreigt. De tulpenveldjes in de Limmense Hortus, de ikigai-workshop, de werkweek uit mijn jeugd – ze laten zien dat eenheid en verscheidenheid elkaar niet hoeven tegenstreven. De eenheid omvat de verscheidenheid, de verscheidenheid geeft de eenheid vorm en kleur. Wordt verscheidenheid uitgeroeid, dan ontstaat geen eenheid, maar uniformiteit. Daar moet je wel mee oppassen. Dan moet alles in dezelfde kleur en vorm, moet je allemaal hetzelfde denken en doen, ontstaat ‘groupthink’ en blinde vlekken. Gelukkig is zulke uniformiteit bijna niet voor elkaar te krijgen, zelfs niet bij bollen, zeker niet bij mensen. Gelukkig, want in verscheidenheid ontstaat ons leven, en onze wijsheid.

Koesteren dus, die verscheidenheid. Koesteren die Hortus, die het ons laat zien. Met alle kracht van haar schoonheid.

*ikigai is een japans begrip, te omschrijven als: datgene wat je in relatie tot de wereld en mensen om je heen ten diepste drijft.

Onze natuur

De afgelopen week ben ik weer regelmatig in de tuin aan het werk geweest. In mijn nieuwe postzegeltuintje vóór, dat steeds meer vorm begint te krijgen. Waar de in maart aangeplante vuurdoorns hun eerste bloemtrosjes voorzichtig laten zien, klein nog, maar al wel veel. Die onbekende plant die er al stond haar geheim prijsgeeft in haar eerste bloem. Waar de koppen van de tulpen steeds groter opbollen, als omgekeerde rokken, en ze bijna decadent de wind trotseren totdat, ineens, het eerste blaadje afvalt. En het volgende. En dan plots de kale stamper met de meeldraden in volle glorie zichtbaar is. Om van de roos, die de verhuizing in de pot ternauwernood overleefde maar niet te spreken: ze komt nu in de volle grond met haar ene overgebleven hoofdtak weer prachtig in blad. Sterke meid, die redt het wel.

Zoals vaak raakt dat natuurleven in mijn tuin me als prachtige symboliek voor het menselijk leven. Of eigenlijk meer dan symboliek: als parallel. Ook ik voel me elk voorjaar letterlijk weer opbloeien, na de donkere eerste maanden van het jaar. Mijn energie en creativiteit nemen merkbaar toe, alsof ze met de sapstroom in de planten en bomen mee omhoog komen. De een wat korter dan de ander, maar alles komt na de winterrust weer tot leven en sterft weer af om plaats te maken voor nieuwe groei en bloei. Het deed me er deze week bij stilstaan hoe vreemd het eigenlijk is dat we geen lange vakantie hebben in de winter in plaats van in de zomer; zo leven we dus dwars tegen die natuurlijke beweging in. De wintertrek van mensen naar het zuiden weerspiegelt die van de vogels. Zelf houd ik meer van winterslaap, lekker in mijn warme huiselijke hol. Die langere kerstvakantie is dus misschien helemaal niet zo’n gek idee, ook als er geen ‘pandemie-noodzaak’ meer is. Hij mag dan van mij tot eind januari duren….

Ook aan de andere kant van het huis, in het perk tegenover, ben ik bezig geweest. Beetje ‘guerilla-tuinieren’, want eigenlijk is het een algemeen stuk grond dat wel aan het complex behoort maar in principe door hoveniers wordt bijgehouden. Over wat dat inhoudt kun je van mening verschillen, en dat doen we dan ook zo’n beetje allemaal hier als bewoners. Feit is dat bodembedekkers de noodzaak tot onkruid wieden sterk verminderen en het perk dus redelijk onderhoudsarm maken. Veel bodembedekkers zijn leuk en gezond voor het milieu, omdat ze ook bloeien en allerlei beestjes aantrekken. Er staan ook verschillende van dat soort bodembedekkers in gelukkig – het oorspronkelijke ontwerp van het perk was zeker niet verkeerd. Er waren ook wat kale plekken, en daar passen mooi een paar planten van mij in. Weer minder te wieden voor de hoveniers. So far so good zou je zeggen, zo’n perk waar de diversiteit en inclusiviteit de ruimte krijgen.

Ja, maar… Of misschien beter: Ja, en…. Want van één kant rukt er iets op dat die zo gezonde diversiteit en inclusiviteit bedreigt. Zo’n soort die in haar (groei)kracht eerst langzaam, en dan steeds sneller, alles overneemt. Weet u het al? Juist, de hedera. Oftewel in goed Nederlands: klimop. Geweldige plant in veel opzichten, zowel klimmend als kruipend: heerlijke schuilplaats voor allerlei beestjes, altijd groen, ijzersterk, en in no time grote oppervlakken kale muur of grond bedekt. Zodat je nooit meer onkruid hoeft te wieden. Hij kan zelfs gaan bloeien, en daar zijn bijen en zo helemaal gek op. Geweldig typje dus, wat wil je nog meer, er zijn er niet veel die hem dit nadoen. Zelfs de wilde wingerd is geloof ik niet zo veelzijdig.

Ja maar… Oh nee, Ja, en….Niemand doet het hem misschien na, maar in zijn groeikracht is hij even onnavolgbaar. Bijna alles legt het tegen hem af. Hij kruipt overal in en op. Overwoekert kleinere planten, zeker die ’s winters ‘ondergronds’ in rust gaan. Dringt zich door de wortelgestellen van struiken. Kruipt bomen in. En langzaam maar zeker verstikt hij zo een goed deel van de overige biotoop. Wordt het eentonig en saai. Want klimop heeft weinig kleurvariëteit, en die bloeiwijze is niet spectaculair om te zien. Het oog wil ook wat tenslotte. Maar vooral wordt het eenzijdig. En dat is een groot gevaar voor de natuur. We weten het inmiddels wel: monocultuur is zelfs uiteindelijk dodelijk voor de plant zelf. Kijk maar naar het lot van de ooit zo geliefde en alomtegenwoordige buxushaagjes.

Klimop is dus vooral leuk als je hem in toom houdt. Dat is nou net waar op contract ingehuurde hoveniers slecht aan toekomen. Net als aan onkruid wieden. Het niet in toom houden van de klimop wordt zelfs gestimuleerd door geen tijd hebben voor onkruid wieden. Laat maar lekker groeien. En voordat je het weet klimt hij tegen de muren van het appartementencomplex op. Da’s minder. Net als het geleidelijk onder de zee van hedera verdwijnen van stammetjes van vlinderstruiken, hegjes, geraniums, vrouwenmantel, pachysandra, maagdenpalm, penningkruid enzovoort.

Kortom, de oprukkende overheersing van de ene soort moest een halt toegeroepen worden en dat ben ik maar gaan doen, lekker in het zonnetje onder mijn strooien hoed. Dat postzegeltuintje houdt mij als fervent hobbytuinier toch niet lang genoeg van de straat. Struiken en haagjes bevrijd van de verstikkende greep van hun belager, lucht gecreëerd voor de helleborussen die zijn uitgezaaid uit de tuin van de overbuurvrouw en voor al die andere planten die toch evenveel bestaansrecht hebben. En terwijl ik zo die hedera-ranken weghaalde trof me weer die parallel. Van die ene soort die de aarde overheerst, alles overneemt en in haar nietsontziende groeikracht haar eigen levensdomein en dus haar eigen bestaan dreigt te verstikken. Onbewust van wat ze aanricht. De lucht in gaat als de grond geen ruimte meer biedt. Zich aan van alles en nog wat weet vast te houden om voort te bestaan. Niet te stuiten, tenzij er wordt ingegrepen. Maar hoe? Want homo sapiens kan op hedera ingrijpen om te voorkomen dat ze haar biotoop zelf verstikt. Maar wie of wat grijpt op homo sapiens in? Nou ja, sapiens…homo erectus dan. Want van de sapiens-soort zou je verwachten dat hij inziet dat zijn groeikracht en voortbestaan een subtiele balans zijn, en dat hij gebaat is bij diversiteit en inclusiviteit. Een beetje zoals een goed gelukte, sterke cultivar. Maar erectus, wat doet die? Wacht hij tot het water hem aan de lippen staat? Of wordt hij homo ludens en slingert hij zich via de hederaranken van plek naar plek, nemend zoals het komt? Blijft er ook voldoende sapiens over? Of blijkt hedera ook zijn grootste concurrent?

De zon schijnt. Er waait een bries door de hoge naaldboom boven mij, die zachtjes ruist als de zee. Ik nies in het stof dat mijn wieden van de hedera doet opwaaien en overzie mijn werk. Tevreden voor vandaag met de extra ruimte die weer is gecreëerd. Morgen verder. Elke dag een beetje wieden. Dat kan ik in elk geval doen.

Geen woorden

Soms

is er niet zoveel te zeggen

lijken alle woorden te veel

of simpelweg te leeg

om te kunnen vertellen

waar het op dit moment om draait

de schoonheid van het leven

zo wit en puur als het lenteklokje

dat overal verschijnt

in grote bossen

hoog op de stengel

soepel in de wind

elk van die duizenden klokjes

even uniek beeldschoon

als al die andere

zoals iemands kleinkind

het grootste wonder

net zo’n groot wonder

als al die andere kleinkinderen

overdekt met lippenstift-kussen

“net Oma weer gezien”

in Bovenkarspel

of het metrostation in Kyiv

zoals de glans

van de ontmoeting

met een ander

goed bevriend, bij de thee

onbekend, met een glimlach

in het voorbijgaan

een “goedenmiddag”  

hoewel niet verstaan

toch begrepen

immers wat vraagt contact méér

dan elkaar te zíen

om mooi te zijn

zo eenvoudig

zo altijd aanwezig

zoals de zon

die alleen ogenschijnlijk

verschijnt en weer verdwijnt

omdat er een wolk voorbij drijft

of de aarde wentelt

om haar as

de zon blijft daar

al zie ik haar niet

het contact is altijd daar

al voel ik het soms niet

die afwezigheid

zit niet in het andere

maar in mij

als ik niet kíjk

voorbij de grenzen

van mijn denken

waar het jonge groen

aan de bomen

een eeuwigdurende

verschijning is

en dankbaarheid

net zo eenvoudig

als het pure witte

lenteklokje.

Helpen

Vorige week gebeurden er een paar dingen waardoor het woord ‘helpen’ ineens een onderwerp van beschouwing werd. Waarom zou je stilstaan bij zo’n woord kun je je afvragen, waarom moeilijk doen? We weten wat het betekent, gebruiken het ‘automatisch’, of vanzelfsprekend, zo ongeveer zoals je je schoenen vastmaakt of de deur openmaakt. Niets bijzonders.

En toch. Soms valt er ineens een ander licht op zo iets vanzelfsprekends, waardoor je er met andere ogen naar gaat kijken. Is je veters strikken ineens een wonderlijke motorische coördinatie van allerlei bewegingen waarvan je vergeten was hoe moeilijk het was om het te leren. Is de sleutel en het slot van de voordeur een staaltje van technisch vernuft, wat een slimmerik die dat ooit heeft verzonnen. En is helpen ineens een vreemd woord, want wie helpt wie nu eigenlijk, en met wat?

Vorige week maandagmiddag kwam ik thuis van een weekendje weg. Toen ik de hal van ons appartementencomplexje inliep meende ik ‘help’ te horen. Ik bleef staan, keek rond, waar kwam dat vandaan? Het bleef even stil, maar toen ik weer verder liep hoorde ik het weer en zag ik tot mijn schrik om de hoek een oude mevrouw op de grond zitten, naast haar rollator. Gevallen, en kon niet overeind komen. Ze zat er al een kwartier. Niet in paniek, niets gebroken of gekneusd, maar alleen redde ze het niet om weer op te staan.

Samen met mij ging het wel. En het was echt sámen, want in mijn eentje kon ik mevrouw ook niet overeind krijgen – ze moest zelf ook iets doen. We waren allebei even blij dat ze weer stond. Ze heeft me uitvoerig bedankt, is nog een bloemenbon komen brengen met haar man, voor mijn ‘hulp’. Heel lief. Voor mij voelde het niet als hulp, maar als volstrekt vanzelfsprekend. Geen haar op mijn hoofd die er over piekert om iemand die gevallen is op de grond te laten zitten – tenzij ze iets gebroken heeft, maar dan bel ik de ambulance.

Hier was het vermoedelijk bij gebleven als er niet later in de week een uitspraak langs was gekomen over hulp. Dat hulp aanvaarden niet betekent dat je gefaald hebt, maar dat je er niet alleen voor staat. Over ‘falen’ is een blog apart te schrijven, en misschien komt dat er nog wel eens van. Nu was de trigger vooral ‘hulp aanvaarden’ en ‘er niet alleen voor staan’. Ik vond het een mooie uitspraak, vooral omdat hij me zo triggerde. Me deed stilstaan en de vraag opwierp: werkt het zo? Wel vanuit de conventionele gedachte dat je dingen alleen of zelf doet, kunt, moet kunnen, er alleen voor staat. Ik moet dan altijd weer aan mijn moeder denken, die na haar herseninfarct regelmatig liet blijken geen ‘hulp’ te willen omdat ze het ‘zelf moest kunnen’, waarbij ze ‘zelf’ verwarde met ‘alleen’.

Maar wat doen we nu eigenlijk ècht alleen? Als je er goed bij stil staat, wordt dan niet vooral duidelijk hoe zeer we eigenlijk vooral van alles samen doen? Ik woon ‘alleen’, maar als er geen verhuurder was die dit appartementje verhuurde, kon dat niet; als er geen bakker was die brood bakte ook niet, geen boer die groenten verbouwde ook niet. Geen fietsenmaker, geen automonteur, geen buren, geen ….vul maar in. Zonder mijn ouders, mijn grootouders ook niet, nog steeds niet, ook al zijn ze overleden. Ik woon dus, zou je kunnen zeggen, ‘al-één’.

Ja, het is een heel andere manier van kijken. Maar zo bekeken sta je er dus nooit alleen voor, doe je het nooit alleen, maar altijd samen. En is er dus niet zozeer sprake van helpen – de een doet iets voor de ander -, maar van samen doen, samen werken. Zoals de gevallen mevrouw ook iets moest doen, samen met mij, om overeind te komen. Zoals ik, doordat wij haar samen weer op de been kregen, bevrijd raakte van de schrik en bezorgdheid van een gevallen mevrouw in onze hal. Zoals een kind ook zelf op zijn beentjes moet staan en ze moet bewegen, als het aan de hand van zijn moeder leert lopen. Zoals de moeder vreugde ervaart als haar kind dat aan haar hand gaandeweg leert doen.  

Samen heft het onderscheid op tussen mij en de ander. Da’s anders kijken, en anders voelen.

Schuldigheid en dankbaarheid

Zo’n herkenbare uitspraak

ik voel me schuldig

als ik niet iets doe

als ik de mensen hier achterlaat

dat ik gewoon mijn

normale leven kan lijden

terwijl het daar oorlog is.

Zo’n ingewikkeld gevoel

omdat je ergens ook wel weet

dat er iets niet aan klopt

terwijl die wetenschap

het gevoel niet wegneemt.

En ook dat ‘iets doen’

zelfs al doe ik

al wat ik kan

laat me nog steeds

vervuld zijn van schuld

omdat het nooit, nee nooit

genoeg zal zijn.

Zo loopt de weg van het ‘doen’

stuk in mijn goede bedoelingen

en zoekt mijn frustratie een uitweg

die ook al niets oplost

maar alleen maar toevoegt

aan alle gedoe

van kwaad tot erger

totdat het ook in mij

oorlog is.

En dat allemaal

omdat ik me schuldig voel

wat zoveel wil zeggen dat ik

het niet goed genoeg doe

te kort schiet.

Kan ik dat onder ogen zien?

Kan ik daar bij blijven,

bij dat gevoel

er niet van wegkijken?

De onrust die het teweeg brengt

in mijn lichaam ervaren?

En dan te zien

dat het niet gelijk blijft

maar komt en gaat

en zo ruimte schept

een ruimte waarin zich dan

ineens

iets anders kan tonen

Dankbaarheid

voor wat er is.

De doorbrekende zon

de geur van een narcis

voor het vermogen

schuld te voelen

omdat het mij menselijk houdt

en medemenselijk

zodat ik niet wegkijk

en de oorlog niet uitbreid

dat is toch wel het minste

dat ik kan doen

en wie weet

wat er dan nog kan voortkomen

uit die zaadjes

van schuldigheid

en dankbaarheid.

Perspectief

In Japan, in Kyoto, ligt een oud zen-klooster: Ryoan-ji. Gesticht in de tiende eeuw en tot op de dag van vandaag beroemd om de zentuin: een zee van witte kiezels waaruit vijftien grote stenen oprijzen. Waar je ook staat te kijken langs de tuin, op geen enkele plek kun je meer dan 14 stenen tegelijk zien. Het is wel een ander samenstel van stenen dat je ziet als je een andere plek opzoekt om te kijken. Waar je ook staat, je ziet telkens een andere tuin.

Het is een prachtig symbool voor perspectief, en het menselijk onvermogen om ooit het totale plaatje te zien. Of die symboliek er bewust in gelegd is door de ontwerper van de tuin schijnt niet bekend te zijn, maar dat doet er niet echt toe. Ook dat is mooi symbolisch: we weten niet of deze interpretatie van de tuin waar is – het is een perspectief op het ontwerp. Net als het ontwerp zelf ons dus telkens een ander perspectief geeft op de tuin, afhankelijk van de plek waar je gaat staan.

Zelf ben ik jammer genoeg nooit bij die tuin geweest, ik ken alleen de verhalen en de foto’s op internet. Ook dat maakt niet echt uit, al zou het leuk geweest zijn het zelf te ervaren. Maar het mentale beeld alleen al werkt voor me. Want als ik met situaties wordt geconfronteerd waarin veel of sterk verschillende stukjes informatie op me af komen, en ik merk dat ik in verwarring dreig te raken, komt het beeld van de tuin van Ryoan-ji bij me op. Dat helpt me eraan herinneren dat al die verschillende stukjes informatie verschillende perspectieven vertegenwoordigen. Dat het er niet om gaat dat de een de waarheid vertegenwoordigt en de ander niet. Hooguit dat al die verschillende perspectieven samen een completer beeld geven van de situatie. Dat het onwaarschijnlijk is dat ik ooit het totale plaatje zal zien, een compleet beeld zal hebben. Want om de waarheid te vertegenwoordigen zou het beeld compleet moeten zijn, en voor iedereen, overal compleet hetzelfde. In de werkelijkheid van alledag lijkt dat een ideaalbeeld: mooi, mooi om naar te streven misschien, maar vermoedelijk niet haalbaar.

En om eerlijk te zijn weet ik eigenlijk ook niet of het echt zo mooi is om naar te streven. Is diversiteit niet rijker? Brengt ons dat niet meer? Dat gesprek wordt al een tijd lang gevoerd, op allerlei gebied, en er worden steeds meer perspectieven in ingebracht. Dat verrijkt het beeld in elk geval meer. Misschien wordt het moeilijker om je eigen positie erin te bepalen. Want dat is de moeilijkheid van perspectieven: je hebt dus niets anders meer om je aan vast te houden dan je eigen kijk. Dat kan wankel voelen.

Het idee dat iets waar is geeft houvast, daar kun je dan op terugvallen; een perspectief werpt je terug op jezelf. En hoe weet je dan wie er gelijk heeft, of je zelf gelijk hebt? Niet. Want de vraag wie gelijk heeft, is de vraag naar wat waar is. En die vraag verliest zijn geldigheid als je er van uit gaat dat we als mensen niet veel verder komen dan een perspectief. Dat kan heel erg helpen in situaties van sterk conflicterende perspectieven: je realiseren dat het niet gaat over gelijk hebben of de waarheid vertegenwoordigen. Het houdt je ook uit de idee dat je gelijk hébt of de waarheid vertegenwoordigt. Dat is in elk geval goed voor onze gemoedsrust en ons overleven, want het voorkomt oorlog.

Het perspectief van de ander zien als een perspectief, niet meer dan dat. Zo moeilijk! Vooral als het mijlenver afstaat van het jouwe, en je er niets in herkent. Het bevrijdende is wel dat het juist niet betekent dat je dat andere perspectief moet aanvaarden, het ermee eens moet zijn. Het is immers maar een perspectief. Je hoeft je er ook niet eens tegen te verzetten. Je kunt gewoon jouw perspectief er naast zetten, als een andere kijk. “Ik zie die stenen in de tuin.” “Oh? Ik die.” In koor: “Aha!” Zo ontstaat misschien wel wijsheid, in plaats van waarheid.

Moeilijk. Maar goed, dit is ook maar een perspectief.