Wennen

‘Wennen’  – het woord komt spontaan opzetten als titel voor dit blog vandaag. Als ik er vervolgens even bij stil sta, vind ik het eigenlijk een heel gek woord. Wennen, wat is dat eigenlijk, en waar komt dat vandaan? Ik begin met de betekenis, in mijn oude Van Dale, die in mijn nieuwe huis onder handbereik staat als ik aan tafel achter de laptop zit. ‘Gewoon raken/worden’, ‘tot een gewoonte maken’, ‘aarden, aanpassen’. So far, so good, dat raakt wel snaren.

Voor de herkomst van het woord moet ik naar Internet, want een etymologisch woordenboek heb ik niet. En maar goed ook. Want dankzij alle inspanningen in de afgelopen 20 jaar om (wetenschappelijke) kennis zonder barrières online beschikbaar te maken vind ik meerdere bronnen die me iets over de herkomst van het woord vertellen. Bijvoorbeeld Etymologiebank.nl die onder het lemma ‘Wennen – vertrouwd raken’ twaalf verschillende bronnen aanhaalt en nog verwijst naar meer.

Die herkomst blijkt vooral onzeker en omstreden… Zou ik één etymologisch woordenboek hebben, dan zou dat gemakkelijk ‘de’ autoriteit kunnen worden voor me. Juist door de veelvoud aan bronnen word ik me bewust dat meerdere verklaringen mogelijk lijken. Daar wordt het niet makkelijker van, maar wel interessanter. En vermoedelijk realistischer. Ik herinner me de vraag die ik begin jaren ’80 stelde toen ik, in het kader van mijn studie Engels, Gotisch, Oud- en Middel-Engels moest leren. Ik vroeg de docent hoe we konden weten hoe die oude talen werden uitgesproken en zich ontwikkelden. Het leidde tot een verontwaardigd antwoord in de trant van ‘wetenschappelijk vastgesteld’. Over aannames daarin werd niet gesproken. Onnodig te zeggen dat het antwoord mij niet bevredigde. En dat ik nu dus heel blij ben met de veelvoud en veelzijdigheid van de internet-bronnen, die ruimte laten voor meerdere interpretaties en daarmee voor een verrijking van mijn begrip van zo’n woord als ‘wennen’.

De link met ‘gewoon’ is er, maar omdat de herkomst van ‘gewoon’ omstreden is helpt dat niet echt. Een artikeltje over een briefwisseling tussen twee 19-eeuwse geleerden over de oorsprong van het woord brengt de gortdroge wetenschappelijke opsomming smakelijk tot leven, ook al kwamen ze er niet uit.

Er wordt ook een verband gelegd met ‘wonen’. Ook dat woord kent meerdere interpretaties qua oorsprong, zoals ‘zich voeden, zich onderhouden’, ‘verblijven binnen een omheinde ruimte’, maar ook: ‘zich verheugen, behagen scheppen’. Wonen zou in die interpretatie de betekenis hebben ‘zich verheugen ergens te zijn, dus: daar blijven’. ‘Gewoonte’ is dan eigenlijk iets wat je graag doet, en wennen: graag doen.

Hmmm. Er zit in deze interpretatie van ‘wennen’ dus een duidelijke positieve component. Dat iets ‘gewoon’ wordt betekent dan niet alleen dat je het goed kent, maar dat het je ook vreugde geeft. Dat zit ook in dat ‘aarden’ uit Van Dale. Is of komt die vreugde er niet, valt het niet in goede aarde, dan raak je niet gewend. Dat biedt wel een aardig kijkje op mijn ervaring met enkele plekken waar ik in mijn leven heb verbleven. En het laat ook zien dat wennen niet per definitie een kwestie is van tijd. Dat de uitspraak ‘Het went wel’ een miskenning kan betekenen van een ervaren mismatch tussen waar je verblijft en wat je vreugde schenkt.

Het etymologische uitstapje geeft een draai aan dit blog die ik niet vermoedde toen ik de titel spontaan opschreef. Maar die er wel een mooi licht op doet schijnen. Mijn vertrekpunt vandaag lag bij mijn vier-daagse uitstapje, een goede week geleden, terug naar Brabant omdat ik daar nog dingen te doen had. Zowel in mijn oude huis als in mijn oude zendo. Het waren vier prachtige dagen waarin vertrouwdheid en vreugde de boventoon voerden. Niet zo vreemd in relatie tot mijn oude huis, waar ik nog maar drie weken weg was. Wel bijzonder in relatie tot mijn oude zendo, waar ik een half jaar niet was geweest, en die al anderhalf jaar niet meer ‘van mij’ is. Toen ik binnenstapte, op ‘mijn’ matje ging zitten, voelde het alsof ik daar de dag tevoren voor het laatst had gezeten. Ik was verwonderd en genoot. Heel mooi om te ervaren dat er op een bepaald niveau niets was gestopt, alles ‘gewoon’ door bleek te gaan, al was het in een andere fase. En waren sommige uiterlijkheden wel wat veranderd.

Toen ik terugkwam in mijn nieuwe huis voelde dat wat onwennig. Alsof mijn ‘wennen’ hier een beetje onderbroken was, opnieuw moest beginnen, de ‘gewendheid’ van het oude het nieuwe wat in de weg zat. Er zat een zekere spanning tussen die twee gewenningen, alsof er gekozen moest worden. Terwijl ik me tijdens het uitstapje in Brabant al had gerealiseerd hoe mooi het is om op twee plekken in Nederland volledig thuis en vertrouwd te zijn. Er hoeft juist niet te worden gekozen.

Het wennen gaat voort, en misschien daarom wil een duidelijke conclusie of logisch einde aan dit blog zich vandaag niet aandienen. Er valt meer aan ‘wennen’ te ont-dekken. Mijn etymologische uitstapje wijst wel in een richting, de richting van de vreugde, het behagen scheppen, het graag doen. Het roept een nieuwe vraag op: waar gaat het om bij vreugde? Waarin is die te vinden? Twee antwoorden dienen zich direct aan. Vrienden. En doen wat ik graag doe. Blog schrijven hoort daar in elk geval bij.

Hernieuwen

Een zonnige maandagochtend. Ik kijk door het raam van mijn nieuwe huis naar buiten, en een campanula kijkt mij terug aan. Fier steekt haar topbloem uit boven het hoofd van de Boeddha. Ze is zelf ook Boeddha. Ze stemt me vrolijk zoals ze daar zachtjes in de wind staat te wiegen. Vanachter mijn tafel kan ik niet zien of ze in een van de plantpotten staat, die ik van mijn vorige huis heb meegenomen, of in de volle grond. Want tot mijn plezier bleek er hier, in dit kleine stripje grond voor mijn woonkamer dat ik als mijn tuin kan bestempelen, ook al een aantal te staan. Het doet er niet toe, het is mooi om te zien hoe bestaand en nieuw gewas zich naadloos mengen. Brabant voegt in in Noord-Holland. Goeie kans trouwens dat ze al Noord-Hollands was – in 2011 moest ik de volkstuin van mijn moeder ‘wegdoen’ en heb ik heel veel planten meegenomen naar mijn Brabantse tuin. Een deel daarvan heeft zich indertijd uitgezaaid in de potten die ik nu weer hier mee naar toe genomen heb. Noord-Holland gaat naar Brabant, en komt weer terug, in een hernieuwde setting. Net als ik.

“Ben je al een beetje gewend?” vroegen twee buurvrouwen me gisteren. Dat is een goede vraag. Het begint te komen, merk ik. Maar het speelt op verschillende niveaus. Want in de basis voelt het heel vertrouwd, natuurlijk. In dit gebied groeide ik op. Ik voel en ruik de zee in de wind, herken het ‘heeuu’ waarmee ik tijdens mijn fietstochtje wordt begroet, hoor weer meeuwen in de lucht en rijd op weg naar de zendo deels de oude route naar mijn middelbare school.

Maar op de lagen erboven is alles anders. Uit de dozen verschijnen mijn vertrouwde spullen en landen allemaal op een nieuwe plek. Vaak moet het nog een keer verschoven. En vervolgens ben ik dan ineens iets kwijt waarvan ik bloedzeker ben dat ik het dáár had neergelegd. De indeling van het huis is anders. Ik heb geen stappenteller maar ik loop elke dag vele meters extra omdat mijn dagelijkse routine totaal in de war is. Zelfs bij het klaarmaken van mijn ontbijt moet ik bewust stilstaan en loop ik overbodig veel heen en weer. Op dit niveau voel ik me ‘uit mijn doen’. Ben ik nog niet geland.

Het is heel grappig om dit op te merken, en me weer te realiseren hoe ontzettend veel er normaal gesproken volledig op de automatische piloot gaat. En hoezeer dat bijdraagt aan me vertrouwd voelen in mijn omgeving. Misschien dat verhuizen daarom één van de meest stressvolle levensgebeurtenissen wordt genoemd; je leven gaat letterlijk en figuurlijk overhoop. Het blijkt eigenlijk heel moeilijk om écht bewust bezig te zijn met het soort simpele dingen als ontbijt klaarmaken of het afval wegdoen (“waar gaat het papier ook al weer naar toe nu?”). Alles wordt in feite weer helemaal nieuw, alsof je het voor de eerste keer doet. De ultieme zen-oefening. In het zen-klooster verhuizen de monniken regelmatig naar een andere kamer. Vermoedelijk juist om dit effect: niet té vast komen zitten in je routines, bewust blijven van waar je bent en wat je doet.

Het voordeel van dit hernieuwen is juist dat ik helemaal kan opgaan in wat ik doe en niet verdwijn in allerlei gedachten over andere zaken waar ik op dat moment niets mee kan. Dat ‘opgaan in’ is dus iets heel anders dan ‘op de automatische piloot’. Opgaan in betekent volledig bewust doen wat je aan het doen bent. Dat voelt alsof het helemaal nieuw is én het geeft ontzettend veel voldoening. En paradoxaal genoeg draagt het ook bij aan me thuis voelen. Thuis temidden van het hernieuwen.

De campanula wiegt in de wind, mijn kat maakt geluidjes in haar diepe slaap. Schoolkinderen fietsen voorbij op weg naar de gymzaal, kwetterend als spreeuwen. Tijd verglijdt en hernieuwt zich elk moment. Daarin is alles op zijn plek.

Waarom doe ik dit?

‘Thinking out of the box’. Die aansporing krijgen we vaak als iemand vindt dat er iets veranderd moet worden. Vandaag helpt hij me om mijn aandacht weer naar dit blog te brengen, ‘uit’ de dozen waar ik nu een paar weken mee en tussen leef. Verhuizen is maar een rare aangelegenheid, realiseerde ik me deze keer heel sterk. Je woont ergens; dan pak je ineens je hebben en houwen in dozen, laad ze in een auto, laad ze weer uit op een andere plek en pakt ze weer uit. En dan woon je daar verder. Met enige distantie bekeken is het eigenlijk bizar. “Waarom doe ik dit?” is dus wel een paar keer langs gekomen de afgelopen tijd.

Die vraag is geen retorische, die geen antwoord hoeft te krijgen. Het is ook geen vraag naar een rationeel antwoord. Noch een wanhoops-vraag omdat de situatie me teveel zou zijn geworden. Het is een vraag die speelt op een niveau van dieper ervaren. Want ergens weet ik dat ik overal kan wonen, leven en werken. Overal weet ik me verbonden met wie me dierbaar en lief is, en van overal kan ik ze bezoeken. En toch. Ga ik terug. Naar de kust.

Dat het samen leven met vrienden op de anti-kraak boerderij in Brabant tijdelijk was wisten we toen we er bijna zes jaar geleden gingen wonen. Hoe tijdelijk wisten we niet. Het werd veel langer dan we ooit hadden kunnen vermoeden; en nog is het daar niet ten einde, al komt dat nu wel in zicht. Ik had in elk geval nog niet weg gehoeven. Had kunnen blijven tot het einde, in het vertrouwen dat zich wel weer iets zou aandienen. Er was sowieso een andere optie: weer een tijd in het zenklooster gaan wonen, in Drenthe op De Noorder Poort. Want het zenleven in het klooster heeft ook zijn aantrekkingskracht, voel ik al jaren. En het zou, in deze herbezinningsfase van mijn leven na mijn vertrek bij Zen.nl, een hele logische en goede keuze kunnen zijn.

En toch. Ga ik terug. Naar de kust.

Toen het idee om alvast zenles te gaan geven in Alkmaar zich aandiende, was er geen spoor van twijfel. Toen een paar weken later dit huisje zich aandiende was er ook geen spoor van twijfel. Dit ga ik doen. Dat de wens er was om terug te gaan naar mijn geboortegrond hielp; maar die wens had ook over een paar jaar in vervulling kunnen gaan. Ik heb geen romantische ideeën of gevoelens dat het leven hier beter is dan in Brabant of Drenthe. Dit huisje is niet inherent beter of slechter dan de boerderij, mijn vorige eigen huizen of het zenklooster. Als ik van alles de plussen en minnen naast elkaar zet zijn de lijstjes ongetwijfeld even lang. Deze keuze is niet inherent beter dan een keuze voor het zenklooster, al heeft die andere plussen en minnen – zowel voor mijzelf als voor de mensen die op een of andere manier, meer of minder intensief, in mijn leven betrokken zijn.

En toch.

Als ik dit zo allemaal op een rijtje zet voel ik de verwondering over de draai die mijn leven gemaakt heeft, de afgelopen paar jaar. Daar geniet ik enorm van, ook al is het erg roerig. De loop van mijn leven volgen, in het vertrouwen dat het me brengt waar ik moet zijn – daar zit een natuurlijkheid in waarin ik het gevoel heb het beste tot mijn recht te komen, ook jegens de mensen in mijn omgeving. Dan voel ik me ‘thuis’ in mijn, in het, leven. Ook al kan ik het verstandelijk niet echt beredeneren, vraagt het moeilijke keuzes en heb ik geen idee wat het gaat brengen. In dit alles is er wel altijd mijn kompas: mijn ikigai* – vriendschap. Die kan altijd, overal, helpen, maar is onmisbaar op onbekend terrein.

Dit laatste stukje lijkt de vraag “waarom doe ik dit?” overbodig te maken. En toch. Hij doet zich voor en niet voor niets. Wat de vraag doet, als ik niet in de valkuil stap een rationeel antwoord te zoeken, is me zetten in een grotere openheid naar alles wat zich aandient, in en rondom mij. Hij houdt me in contact met wat er te zien, voelen en ervaren is en maakt het leven rijker – vooral in de kleine dingen, en niet alleen voor mezelf. Dan is niets meer vanzelfsprekend. Het is dus eigenlijk niet zozeer een vraag die over twijfel gaat, maar eerder een ‘wake-up call’: hallo Lilian, zit je op je automatische piloot of ben je erbij?

Zo reed ik gistermiddag op ‘mijn’ fiets (de tweede die ik in mijn leven overgenomen heb van mijn moeder) hier in de nabije omgeving rond, op verkenningstocht in een gebied dat ik wel én niet ken. Het is me vertrouwd én ik zie het met nieuwe ogen. Overheersend was een gevoel van dankbaarheid. Dat ik in deze tijd van het jaar hier mag landen, na een lang koud voorjaar, waardoor de natuur nu, later dan normaal, volop tot bloei komt en ze mij zo inspireert. De natuurlijke schaduw van de bomen en de wind waarin de zee te ruiken en voelen is, die het fietsen in de zon aangenaam maken. De fiets die weer lekker rijdt na een grondige opknapbeurt bij de fietsenmaker om de hoek. De stemmen van de paar mensen die ik even spreek waarin het vertrouwde Noord-Hollandse accent doorklinkt, licht nasaal en wat zangerig, met een klankvolle g en een rollende r. Vervolgens afstappen in het volgende dorp bij mijn lieve oud-tante Gien die over een maand 101 wordt, nog steeds in haar eigen huis woont, en waar ik nu gewoon in een kwartiertje naar toe kan fietsen om een bakkie mee te doen. Het oplichten van haar ogen vertelt me waarom dat belangrijk is.

Op weg terug naar huis, warm van het bezoekje in de frisse vroege-avondwind, langs het stille holle wegje met zijn doorkijkjes naar de weilanden, kom ik bij elke trap op de pedalen “thuis”. Vraag me niet waarom. Maar. Dit. Is. Waarom. Ik. Dit. Doe.

*ikigai is een japans begrip dat we niet echt kunnen vertalen, maar zoveel betekent als dat wat je ten diepste drijft in wat je doet, waar je je bed voor uit komt, dat waardoor je geïnspireerd je leven kunt leiden.

Aandacht en focus

Veertien dagen klussen in mijn nieuwe appartement in Noord-Holland; twee weken geen blog. Niet eerder heb ik het verschil tussen aandacht en focus zelf zó helder ervaren. En ben ik zo blij geweest met mijn vermogen om beide te hebben.

Als zenleraar heb ik regelmatig mensen horen zeggen dat ze graag wilden leren meer gefocust te zijn. Als je het gevoel hebt dat je aandacht alle kanten op dwarrelt kan ik me die wens wel voorstellen. Maar ik ken ook mensen – en mezelf ook in die modus – die veel focus hebben, en dat is geen zegen. Het is dan namelijk met de aandacht niet persé goed gesteld, met alle nadelige consequenties van dien.

Ik zag het verschil tussen aandacht en focus jaren geleden eens duidelijk gedemonstreerd in de praktijk: op de snelweg. Ik voegde in van de ene snelweg op de andere. Ik reed op de linkerbaan van ‘mijn’ snelweg, rechts van mij waren drie banen. Het was in de spits en dus druk; voor, achter en rechts van mij lange stromen auto’s en vrachtwagens, met weinig ruimte om in of uit te voegen. En veel auto’s die dat wilden. Ik hield het verkeer voor, achter en opzij van me in de gaten, op zoek naar een mogelijkheid om verder naar rechts in te voegen. Die zag ik op enige afstand voor me aankomen en daar koerste ik op aan. Achter mij zat een auto, bijna op mijn bumper, te duwen. Afgezien van het feit dat ik naast een vrachtwagen zat en dus niet uit zijn weg kon, was zijn geduw ook zinloos omdat er vóór mij weinig ruimte was om op te schieten. Zodra ik naar rechts kon deed ik dat, mijn achterligger gaf vol gas, stoof me voorbij en moest 10 meter verderop weer vol in de remmen voor de volgende voorligger. Onnodig te zeggen dat hij ook daarbij weer ging bumperkleven.

Ik realiseerde me dat mijn aandacht voor alle wegen en verkeer om me heen maakte dat ik kon zien wat ik wel en niet kon doen. Dat is het kenmerk van aandacht: het registreert heel veel signalen in je omgeving waardoor je weet waar je wel of niet naar toe kunt, wat je wel of niet wilt, kunt of moet doen. Dan ben je bijvoorbeeld op tijd met remmen, omdat je ziet dat er enkele auto’s voor je geremd wordt. Ben ik alleen gefocust op de (bumper van de) auto voor me, dan verlies ik dat overzicht, zie ik de mogelijkheden en beperkingen niet, en word ik een risico of een last voor mijn omgeving. Want die moet dan extra zijn best gaan doen. Dat werkt natuurlijk niet alleen zo in de auto, maar met alles. Met kinderen, met ouders, in de supermarkt, als je aan het klussen bent. Aandacht is ruim, blijft omgevingssignalen oppikken; focus sluit ze uit, vernauwt.

Dat uitsluiten kan heel handig zijn, als ik met iets bezig ben wat al mijn aandacht nodig heeft en afleiding leidt tot fouten, geknoei of onnodig gedraal. Focus heeft dus zeker een functie, in bepaalde omstandigheden. Zeker niet altijd. Ook als je intensief met iets bezig bent moet je kunnen blijven opmerken dat je kind geen gevaarlijke toeren uithaalt achter je rug. Dan is complete focus dus niet handig, of gewenst. Dat lijkt misschien niet efficiënt, het is wél effectief. Want die effectiviteit gaat over de héle situatie, inclusief je kind. Merk je de gevaarlijke toeren achter je rug niet op door je focus, dan heb je vervolgens meer werk om de gevolgen ervan te herstellen. Dat is noch effectief, noch efficiënt. Je hebt in zo’n situatie meer aan aandacht die op tijd waarschuwt, en waarbinnen je je kunt richten op wat er nodig is.

De afgelopen twee weken had ik meer focus dan aandacht. Focus op wat er allemaal gedaan moest worden, focus op het plamuur-, schuur-, behang- of sauswerk dat ik op dat moment onder handen had. Even geen aandacht voor de vriendinnen die binnenkwamen op het moment dat ik met mijn gekleurde muurverf een randje langs helder wit stucwerk aan het afschilderen was. Weinig benul van of aandacht voor wat er in de wereld om me heen gebeurde. En geen ruimte in mijn hoofd voor blogposts. Goed voor het klussen, minder voor mijn relaties.

Gelukkig keert het vanzelf weer terug naar aandacht. Want ook al ben ik blij dat ik zo’n focus kan hebben als het nodig is, ik ervaar het leven met die ruime aandacht toch als rijker.

MAAN-dag

Moe en heel voldaan
zie ik na een dag klus-zen
plots de volle maan.
Helder, bijna vol
reflecteert ze volmaaktheid
deze dag voltooid.
Wat meer te zeggen
onder dat heldere licht?
Er rest slechts kijken.

PS

De avond erna
wees ze me de weg naar huis
verlichting compleet.

Inspiratie

INSPIRATIE

Daar zit ik dan. Voor een blanco pagina op mijn scherm, en zonder enige inspiratie voor mijn wekelijkse blog. Ik heb me de afgelopen dagen helemaal leeg geschreven, zo lijkt het, op een visie-stuk voor een energietransitie-project in Den Haag. Daar ben ik in de loop van vorig jaar bij betrokken geraakt. Hele andere materie dan ‘eenvoud’, ook niet zo eenvoudig omdat het vrij nieuw is voor me. Wel mega interessant en heel belangrijk. Het is een voorrecht om betrokken te zijn bij iets wat voor onze toekomst zo cruciaal is.

Het was of oude tijden herleefden: mezelf een paar dagen achter elkaar opsluiten met mijn laptop en van ’s ochtends tot ’s avonds schrijven. Er even af voor een kop koffie of thee, een broodje, een aai voor de kat, of staren uit het raam om mijn ogen rust te gunnen. Verder alleen maar schrijven. ‘Meelezers’ leverden commentaar, en dan weer schrijven – peuteren aan de tekst. Ik had het jaren niet meer zo gedaan.

Het was verrassend hoe gemakkelijk ik in die modus terugkwam. En hoeveel makkelijker het schrijven zelf me afging. Hierin voelde ik dat de ervaring met het schrijven van mijn blog echt een verandering teweeg heeft gebracht. Gaan zitten voor  het scherm, vingers op de toetsen en beginnen. Niet te veel nadenken over de zinnen, maar vertrouwen op wat zich van diep van binnen aandient. Mijn onderbewuste is veel slimmer dan ik geneigd ben te denken. Het is zeker ook beter in associëren – en dat kwam nu goed van pas. Energietransitie is pure innovatie; ik ben dan wel niet zo thuis op het terrein van energie, met innovatie heb ik wèl een schat aan ervaring. Energietransitie gaat voor een belangrijk deel over decentraliseren en digitaliseren, en ook daar ben ik goed in thuis. En dat alles borrelde de afgelopen dagen gewoon weer boven en verbond zich met dit nieuwe terrein waar het dan niet meer over manuscripten, boeken, tijdschriften, dissertaties, onderzoeksdata of wetenschappelijke publicatiestromen gaat, maar over slimme meters, zonnepanelen, laadpalen, buurtbatterijen en energiestromen. En toch ook, vooral, over data. Over  hoe alles zich met alles verbindt in de digitale wereld, hoe mooi dat kan zijn maar ook: hoe ontregelend. Al schrijvend voelde ik me beetje bij beetje thuiskomen. Inhoudelijk is het wel nieuw, maar de vraagstukken die er spelen voelen heel vertrouwd.

Mijn meelezers waren wèl deskundig; en zeer constructief in hun feedback. Dat gaf een soort veilige context waarover ik me verder niet druk hoefde maken – ik kon me geheel wijden aan mijn taak. Het was een plezier om zo samen te werken. Allemaal digitaal natuurlijk. Gelukkig is díe innovatie inmiddels voldoende geland om zo samen werken, en samenwerken, op afstand goed mogelijk te maken. Hoewel ik die transitie bewust heb meegemaakt in mijn werk, vind ik het me nu moeilijk voor te stellen hoe het was toen alles alleen nog via telefoon en e-mail kon en we elkaar nog niet online in de ogen konden kijken. Het maakt een wereld van verschil.

Zo voltrekt zich in mij ook een innovatie. Na acht jaar alleen zenlessen geven en meditatiecentra leiden kom ik in zekere zin weer terug op mijn oude ‘stiel’, maar op totaal ander terrein. Mijn opdrachtgever is sterk in metaforen en zou direct de connectie tussen mijn zen-energie en het energietransitie-project herkennen. Die energie is er volop, blijft mijn ‘zen-thuis’ voeden maar wordt nu ook aangewend voor andere projecten – zoals overtollige opgewekte energie in een huis of buurt kan worden aangewend om een naburige woning of buurt te voeden. En het werkt in beide gevallen twee kanten uit: wat door mij of door mijn huis wordt gevoed, kan op zijn beurt mij of mijn huis weer voeden. Zo heeft het de afgelopen dagen ook gewerkt: er is veel van mijn energie in het stuk gaan zitten, maar er is ook veel energie teruggekomen. De balans is goed. En dan kan het ‘lang aan’, zoals ze in Noord-Holland zeggen.

Nooit te oud om te leren, luidt een oude wijsheid. Zelfs nooit te oud om te innoveren, leer ik nu. Ook mijn schrijven is geïnnoveerd. Van angst voor de witte pagina – de zgn. ‘writer’s block’ – naar vertrouwen dat er wel wat komt. Van hard nadenken over wat ik ga zeggen naar ‘vingers op de toetsen en schrijven maar’. Die tips vond ik bij andere schrijvers; net als de voor de hand liggende maar o zo wezenlijke uitspraak: schrijvers zijn schrijvers omdat ze schrijven. Kortom: je moet het gewoon doen, elke dag opnieuw. Dan wordt het een goede gewoonte en kost het veel minder moeite. Het lijkt wel zen….

Het werkt. Ik begon dit blog met zonder inspiratie. Ik zette mijn vingers op de toetsen en begon te schrijven. Er kwam van alles boven. Nu is er deze blogpost. Spontaan, moeiteloos. Niet óver eenvoud, maar wel vanuit natuurlijke eenvoud geschreven. En ook nog eens keurig op tijd klaar. Daar ga ik dan maar eens een lekker kopje koffie op drinken.

Van noodzaak, nut en waarde

Het is het eerste klusweekend in mijn nieuwe appartementje. Na bijna 24 jaar in Brabant ga ik “terug naar de kust”, naar mijn geboortegrond. Terug ook naar een huurhuisje, na meer dan vijfentwintig jaar eigen huizen en ruim vijf jaar anti-kraak wonen. In een eigen huis ben je overal zelf verantwoordelijk voor, dus je zorgt er goed voor, doet wat nodig, nuttig en waardevol is om te doen. In een anti-kraakpand pas je op het pand, en klus je alleen het hoognodige –  je weet immers niet of je er drie maanden of drie jaar in zult zitten.

Een huurhuis zit er een beetje tussenin: het is niet van jou, maar de langere tijd dat je er zult zitten maakt wel dat je het naar je zin wilt hebben. De afbakening met de verhuurder in wat gedaan kan en mag worden vergt nu weer wat aanpassing van me. De keuken wordt pas gemoderniseerd als hij technisch wordt afgekeurd bijvoorbeeld. Zelf het keukenblokje vervangen zou kunnen, maar een perilex-aansluiting aanleggen om van het gas af te gaan mag niet zo maar. Dat laatste is voor mij van groter waarde dan een modern keukenblokje, dus het blijft wat het is totdat het nut of de noodzaak van vervanging voor de verhuurder groot genoeg is geworden om die klus aan te pakken.

Muren sauzen gaat wel gebeuren. En niet over het overal loslatende behang heen. Het afsteken van het behang is me de moeite waard om het naar mijn zin te maken. Mijn goede vriendin Joke, met wie ik in Alkmaar ben opgegroeid, kwam me een middag helpen. Heel waardevol om samen met haar een paar uurtjes bezig te zijn om dit huurhuisje tot mijn huisje te maken. Ondertussen praatten we bij. Nut, noodzaak en waarde van de corona-maatregelen kwamen uiteraard langs, evenals de perikelen rond A-Z, want daarmee worden we beiden als 60-plusser geprikt. We bleken allebei te hebben bedacht dat het nuttig en waardevol zou zijn het verband te onderzoeken tussen pilgebruik, Astra-Zenica-vaccinatie en vrouwen in de vruchtbare en menopauze-leeftijd. Hopelijk komen de deskundigen ook op dat idee, zeker nu het bij het Janssen-vaccin ook speelt. Oorzaak-gevolg-relaties zijn immers altijd veel complexer dan hyperfocus toelaat.

Ook hebben we het over wat mijn ‘terug-naar-de-kust-verhuis’ voor mij betekent. Nog zo’n complex geheel, van diepe verlangens die al zo lang in mij huizen dat ik de oorsprong ervan niet kan vinden, en waarvan ik me ook niet altijd bewust ben. Niet al die verlangens hebben woorden, het gaat soms meer om alleen maar een gevoel. Of een sfeer. Van hoe de zeelucht ruikt. Van uren langs het strand met het geluid van de brekende golven als het ritme waarop ik loop. Een muzikaal gevoel? Spiritueel? Een geluid dat al het andere uitwist, zoals het zeewater mijn voetstappen. Een gevoel van nabijheid bij mijn naaste familie en oudste vrienden. Een gevoel van vertrouwdheid, (bloed)band, geworteld zijn op deze gemengde gronden van oude zandruggen en aan de zee onttrokken kleipolders. Een zee aan herinneringen die ik voel opkomen en terugtrekken als het tij dat trekt aan mijn voeten die stevig staan in de bewegende bodem. Een gevoel van thuiskomen.

Dit alles lijkt zich samen te ballen in een thema dat nu weerkeert, dat de laatste jaren vaker is langsgekomen: dat ik eíndelijk míjn leven kan, mag leiden. Dat klinkt alsof ik dat nooit gedaan heb, en dat is natuurlijk niet zo. Ik kan en doe niet anders dan míjn leven leiden. De belangrijke keuzes die ik in mijn leven gemaakt heb, inclusief de keuze die me naar Brabant bracht, waren bewuste keuzes. En van daaruit leefde ik mijn leven. Waarbij niets van al die gevoelens die ik net beschreef ooit echt is weggeweest, al die 24 jaar dat ik in Brabant woonde. Maar ze waren de onderstroom geworden, lijkt het nu. Een tegengestelde trekkracht van verlangen, in plaats van een gevoelsstroom waarin ik kon meebewegen.

Ook als mijn vriendin terug is naar haar huis, suddert dit alles in me door. Wat is dat toch, dat ‘míjn leven’? Erover nadenken doe ik niet, het pruttelt een beetje op de achtergrond terwijl mijn aandacht bij het afsteken van behang is. En zoals altijd als ik een vraag aan mijn onderbewuste overlaat, borrelen er gedachten op die ik met bewust nadenken niet krijg. Nu is dat: ‘míjn leven’, dat gaat over de vraag of ik leef vanuit de gedachte dat wat ik doe nodig of nuttig moet zijn, of dat het waardevol is. ‘Míjn leven’ houdt in: vanuit mijn waarden leven. Dat kan ook nuttig of nodig zijn. Maar de waarden staan voorop. Dat is niet altijd zo geweest, en het staat dikwijls haaks op wat er in de maatschappij om me heen gebeurt dan wel de norm is. ‘What’s in it for me’, wat levert het me op, wat heb ik er aan – dat zijn de veel-gestelde vragen. Die gaan over het ‘nut’ – een economisch principe. Dat is zo overheersend geworden dat je bijna zou vergeten dat het in het leven om meer gaat dan economie en nut. De vraag naar ‘waarde’ gaat om wat hetgeen ik doe toevoegt aan de wereld, aan het leven, niet om mijn behoeftebevrediging. Het is de vraag naar betekenis. Richt je je daarop, dan kan dat voelen als tegen de maatschappelijke stroom in roeien. In de culturele sector weten ze dat als geen ander. Als zenleraar word ik er net zo hard mee geconfronteerd.

Míjn leven leiden betekent me in de stroom van het waarden-georiënteerd leven blijven begeven, ongehinderd door de maatschappelijke norm, en zonder mijn waarden als norm aan de maatschappij te stellen. Dat voelt als thuiskomen.

Bezinning

Het is maandag, blogdag. Dat het paasmaandag is maakt niet uit. Juist een goede dag voor zo’n bezinningsactiviteit als een blog schrijven. En buiten ziet het er niet anders uit dan op een ‘gewone’ maandag. Hier binnen in huis ook niet. Binnenin mij een beetje: mijn christelijke opvoeding heeft wel een spoor van betekenis achtergelaten in mij als het om dit soort dagen gaat. Ook al belijd ik dat geloof niet meer, en kent het zenboeddhisme deze feestdagen niet, de symboliek is gebleven. Pasen is het feest van de wederopstanding, na een reeks van gebeurtenissen waarin verraad, veroordeling, vernedering, bespotting, marteling, wanhoop, verdriet en dood de hoofdrol speelden. Pasen is het feest dat laat zien dat zelfs in en na zoveel ellende, leven, nieuw leven, mogelijk is. Het valt samen met het begin van de lente, waarin de natuur hetzelfde laat zien. Voor mij weer zo’n mooi voorbeeld van hoe alles in ons leven tegelijkertijd gewoon is wat het is – voorjaar, de natuur komt weer tot leven – en symbolische betekenis heeft: voorjaar, Pasen, nieuw leven is altijd mogelijk.

Pasen en het voorjaar nu, hebben extra lading. Voor mij persoonlijk, omdat het in het teken staat van beginnen met zen in mijn geboortestad, onder de naam Zenleven in Alkmaar. Letterlijk en figuurlijk een nieuw leven op ‘oude grond’, zoals een vriend het noemde. Want niet alleen breng ik mijn zen-beoefening en –lesgeven tot leven op mijn geboortegrond, ook inhoudelijk komt het daar in een nieuwe vorm tot leven. Daar ben ik blij mee, én ik vind het spannend. Het is een soort ‘opnieuw uitvinden’ van mezelf als leraar, van mijn lesgeven, van hoe het vorm krijgt. Mediteren is mediteren, maar wat ik daarbij en daarover vertel – dat kan vele vormen krijgen. De oude vorm voldeed niet meer, een nieuwe begint zich aan te dienen; daar kan en ga ik in groeien en zullen er mensen zijn die daarin willen deelnemen en meegroeien? Immers, ik kan dat niet alleen. Een avontuur dus, dat ik met plezier maar ook met wat spanning aanga.

Pasen en het voorjaar nu, hebben extra lading in het licht van de corona-pandemie. Stopt de stijging van de besmettingen definitief, krijgen we weer meer lucht en kan de maatschappij weer voller tot leven komen?

Pasen en het voorjaar nu, hebben extra lading door het ontspoorde formatieproces. Kan, na alles wat er is gebeurd, een paasweekend van bezinning nieuw leven blazen in dat proces? Bezinning betekent volgens mijn oude Van Dale ‘helder besef van de bestaande toestand en verhoudingen’, en ‘het zich-bezinnen, gezette, rustige overweging’. Bezinning betekent in mijn ervaring een niet te veel nadenken; eerder een laten bezinken van wat gepasseerd is en dan rustig aanschouwen wat zich vervolgens aandient, in mezelf en in mijn omgeving, aan nieuwe gezichtspunten. Nadenken houdt teveel vast in bestaande gedachtenpatronen en hersenspinsels, en wordt te gemakkelijk calculerend: ‘als dit…., dan dat….’. Nadenken past bij rekenmeesters, bezinning bij vrijdenkers. Nadenken vraagt tijd, bezinning rust. Nadenken kan leiden tot in kringetjes ronddraaien, en daardoor tot hopeloosheid of cynisme. Bezinning kan plotsklaps een totaal nieuw inzicht en nieuwe benadering geven, en daarmee zicht op nieuwe mogelijkheden.

Zo is Zenleven in Alkmaar het gevolg van bezinning op, niet van nadenken over, de vraag: “wat wil ik nooit meer, wat mag blijven?” De ingeving die volgde was “Ik hoef niet te wachten met weer lesgeven totdat ik in Alkmaar woon, het kan ook nu al vanuit Brabant; ik moet het alleen een beetje anders aanpakken. Bijkomend voordeel: ik zie mijn familie en oudste vrienden weer wat vaker. En wie weet, komt dat huisje dan ook wel sneller op mijn pad.” Cynisme had ook kunnen volgen: “Veel succes Lilian, de woningnood is hoog en de huizenprijzen exorbitant.”

Bezinning zelf is één ding, opvolging geven aan wat zich als nieuwe mogelijkheid voordoet een ander. Dat vraagt vertrouwen. Een vertrouwen dat nergens op gebaseerd is. Want er is alleen maar mogelijkheid, geen garanties. Het brengt een avontuur, dat me doet voelen dat ik leef. Ook als het mislukt.

Cynisme belemmert dat vertrouwen. Van geld en cynisme is nog nooit iemand gelukkig geworden. Cynisme is in feite een vorm van teleurstelling, maar erger. Een vorm van pijn die niet gevoeld kan worden, van angst dat de mogelijkheid geen realiteit kan worden, of zelfs niet meer bestaat. Dat is dodelijk voor het leven.

Pasen en het voorjaar zijn het symbool van ‘wederopstanding’, van het besef van mogelijkheid. Mogelijkheid van leven, mogelijkheid die doet leven. Zelfs als het hard waait, hagelt en sneeuwt.

Leren

Een flink aantal jaren geleden zat ik op de boot van Ameland terug naar het vaste land. Samen met een paar anderen, die net als ik een week op zen retraite waren geweest. Allemaal 50+. We wisselden wat ervaringen uit, opgewekt en ook – opnieuw – verwonderd over de kracht van zo’n week stil zitten en je ademhalingen tellen. Een mens heeft toch wel wat beters te doen dan dat, zou je zeggen. Vandaar onze verwondering, omdat we allen ervoeren: nee, eigenlijk hadden we niets beters kunnen doen dan dit.  En we waren opníeuw verwonderd, omdat het voor ons allen niet bepaald de eerste keer was, en die kracht zich toch onverminderd deed voelen. Voor ieder van ons was geen enkele retraite die we hadden gedaan ooit hetzelfde geweest, ook al was het programma van zitten, lopen, zingen, eten, werken, zitten en slapen ongewijzigd gebleven in al die jaren.

Onze uitwisseling op de boot versterkte wat ik in die retraite week ten diepste had ervaren: wat ik ook leer, wat ik ook aan inzicht opdoe, wat ik ook doorleef, het is nóóit klaar. In eerste instantie had dat een beetje hopeloos gevoeld: “Houdt het dan nooit op? Het moet toch wel eens een keertje klaar zijn? Ik moet het toch ooit wel een keer weten, doorhebben, kunnen?” Wat dat ‘het’ dan ook was, want daar was geen helder beeld bij. Maar middenin dat hopeloze gevoel draaide het in één keer om: “ja maar, als het nooit klaar is, is er altijd iets nieuws te ontdekken! Ook als ik oud ben, niet veel meer kan en achter de geraniums beland….” Nu ik dik in de vijftig was begon dat beeld zich wel op te dringen, van een Lilian die wat zwak en beverig in een stoel bij het raam achter de geraniums naar buiten zat te kijken. Tot dat moment een schrikbeeld. Nu keerde het om in een vrolijk en enigszins strijdbaar: “Kom maar op met die geraniums!”.

Vanaf die week op Ameland veranderde mijn schrik van ouder worden in nieuwsgierigheid. Ze worden bij mij in de familie, zowel aan vaders- als moeders-kant, over het geheel genomen knoert-oud, dus ik ga ook voor mezelf uit van een lange levensverwachting. Toen ik tegen de zestig liep drong zich dan ook de vraag op: “OK, mijn leven zit er nu voor zo’n twee-derde op, hoe gaan die komende dertig jaar er uit zien?” Het belang van die vraag is niet dat hij direct een antwoord krijgt, maar dat hij me actief naar het leven, mijn leven doet blijven kijken. Gericht op ontdekken, niet op weten of klaar zijn.

Daarin ligt voor mij de essentie van leren. ‘Leren’ doen we in feite dag in, dag uit, vanaf het moment dat we geboren worden – en vermoedelijk al zelfs voordat we het levenslicht aanschouwen. Leren geluiden herkennen, kruipen, lopen, praten, zwemmen. Maar ook leren rekenen, waar Warmenhuizen ligt, wat H2O is. Leren liefhebben, haten, zorgen voor een ander en voor jezelf. Leren programmeren, planten determineren, wet- en regelgeving kennen en toepassen. Oftewel: leren kan cognitief zijn, gericht op kennis en weten; en ervaringsgericht – het ontwikkelen van vaardigheden, houding, inzicht. Ons leven begint met vooral ervaringsleren, immers staan en lopen leer je letterlijk en figuurlijk met vallen en opstaan. Op school krijgt het cognitief leren de nadruk, en als je daarna aan het werk gaat wordt ervaringsleren weer belangrijker. Alleen is dan door al die jaren nadruk op ‘cognitief’, op kennen en weten – dat vooral onze ratio en intellect aan het werk zet -, uit het zicht verdwenen dat er nog iets anders bestaat dan dat. Want ervaringsleren doen we met ons hele systeem: denkend, voelend, fysiek….Het denken moet dus het hoofd buigen voor het feit dat het niet de baas is. Waar dat voor een kind nog een natuurlijk gegeven is, is het voor de goed opgeleide volwassene een hele kluif. En al helemaal in de moderne kenniseconomie die wij zijn geworden; want daarin is het denken en weten op de troon geplaatst en worden inzicht en wijsheid als ‘niet meetbaar of evidence-based’ naar de marge verwezen.

Leren is een rode draad in mijn leven, en na de middelbare school zowel cognitief als ervaringsgericht. Dikwijls tegen de verdrukking en soms zelfs regelrechte minachting in; eerst uitsluitend jegens mezelf, en sinds ik zen meditatie lessen geef ook jegens anderen. Want we zitten allemaal in die maatschappelijke context die het denken en weten op de troon plaatst, dat als het ‘normale’ beschouwt. En daarom met onzekerheid of onbegrip kijkt naar alles wat het belang van denken en weten relativeert en het doen en ervaren er naast zet als even belangrijk. Natuurlijk geldt dat niet voor iedereen; er zijn genoeg mensen die inzien dat een vogel niet leert vliegen omdat zijn ouders hem vertellen hoe zij dat moet doen. Misschien is het vooral moeilijk voorstelbaar als je al kúnt vliegen, hoe lastig het is en hoeveel vertrouwen het vraagt als je het vliegen nog moet leren. Voor iedereen opnieuw. En iedere keer dat je het probeert opnieuw, al is het maar omdat je hoger wilt kunnen vliegen.

Als myn geluyt sal woerden gehoort…

De titel van mijn stukje vandaag klinkt ‘oud’, misschien wel eeuwenoud. Ik kwam deze zin tegen op de rand van een perkje naast de Grote Kerk in Alkmaar. Er stond jammer genoeg geen uitgebreide toelichting bij, wel een verwijzing naar de klokkentoren en de jaartallen 1501-1857. Mogelijk is het een opschrift geweest op een van de klokken. Het is in elk geval de titel van een boekje over klokkengieten en carillons, dat uitsluitend bij de Koninklijke Bibliotheek in te zien is. Om hier iets meer over aan de weet te komen volstaat internet dus nog niet.

Maar ook zonder achtergrondinformatie raakt de zin een snaar bij me. “Gehoord worden” is belangrijk. Heel frustrerend als mensen me aanhoren, maar me niet horen. Het lijkt alsof ze luisteren, maar hun lichaamstaal verraadt desinteresse of een vaststaande mening die door mijn woorden niet zal worden beïnvloed. Nu is dat op zich natuurlijk hun goed recht, en gehoord worden betekent ook niet dat ik persé gelijk of mijn zin krijg. Gehoord worden betekent wel dat wat ik te berde breng op zijn minst wordt meegewogen, oprecht, niet als een formaliteit of een kunstje. Doen alsof valt bij mij niet echt goed in mijn Alkmaarse aarde. Liever een stevige uitwisseling van denkbeelden dan een beleefd gesprekje waar niemand wijzer van wordt. Of zo’n relativerende wijsheid, waarmee je wordt weggezet als de jandoedel die het nog niet begrijpt. Immers, in zo’n uitwisseling hoor ik tenminste hoe de ander de zaken beschouwt of beleeft. Kan en mag ik die ander horen, zoals hij of zij mij dan kan en mag horen. Want zijn, haar en mijn stem doen ertoe. Ook al is het misschien een niet zo’n vertrouwd geluid.

Onze stemmen doen ertoe, en niet alleen als een democratisch recht, zoals we dat net weer hebben mogen uitoefenen. Of mijn partij nu gewonnen of verloren heeft, wel of niet in aanmerking komt om mee te regeren, mijn stem telt mee en betuigt steun aan de mensen die er zo hard voor werken om hun stem te laten horen, en gehoord te krijgen, in het parlement. Ook al zijn ze in de minderheid, ook al is hun geluid misschien niet zo vertrouwd.

De stem van de ander doet er vooral toe omdat die me de gelegenheid geeft mijn eigen perspectief te verruimen, misschien iets nieuws te leren. Hij voorkomt dat ik vastgeroest raak in mijn eigen denkbeelden en meningen, en zo op een gegeven moment eigenlijk niet goed meer mee kan komen in een steeds veranderende wereld. En zelfs als ik het volstrekt oneens ben en blijf met de ander, dan biedt het horen van diens zienswijze me de gelegenheid om mijn zienswijze te verhelderen en scherper over het voetlicht te krijgen. Niet om mijn gelijk te halen of ruzie te maken over wat waar is, maar juist om duidelijk te blijven houden dat er niet maar één waarheid, of één juiste manier is. Ook al ben ik in de minderheid, en is mijn geluid niet zo vertrouwd.

De stem van de kerkklokken wordt door iedereen gehoord – je kunt hem niet missen. Hij vraagt aandacht, voor de tijd, een reguliere viering, of een bijzondere gebeurtenis. Zoals we bij de zen meditatie een klankschaal slaan, die de aandacht brengt naar het begin en einde van de meditatie. Zelfs als de stem van die klok of klankschaal zo vertrouwd is dat je hem nauwelijks meer hoort – dan mis je hem op het moment dat hij niet klinkt. Vrij naar het liedje van De Dijk: een mens weet pas wat ie mist als het er niet is…. De stem van de kerkklokken, van de klankschaal, draagt bij aan het meerstemmige geluid in de wereld, zoals elk individueel instrument bijdraagt aan de totale beleving van de klank van het orkest. Pas dan is er muziek. Zonder al die verschillende klankkleuren wordt de muziek doods. Zonder al die verschillende stemmen wordt het leven doods. Of een dictatuur.

Terwijl ik de vorige alinea schrijf klinkt de klopper op mijn voordeur. Er staat een, wat oudere, meneer en ik wens hem goedemorgen. Hij wenst mij goedemorgen terug en zegt: “Ik ben hier omwille van de hondenbelasting. Meneer, heeft u een hond?” Ja, ik draag geen jurk of make-up, heb kort en steil haar; en geen hoge stem. Daar kan hij het niet aan horen. Of misschien is meneer’s vergissing freudiaans en hoort hij vooral graag mannen. Wie zal het zeggen. “Nee, ik heb geen hond, en nee, ik ben geen meneer”, reageer ik, met een beetje glimlach. Hij verontschuldigt zich, oprecht, en wenst me verder een fijne dag. Ik hem ook. We hebben elkaars stem gehoord.